ONDERWIJS. Big is beautiful
Kennis is onze belangrijkste grondstof. Vlaanderen staat voor een grote uitdaging : onderwijs van de beste kwaliteit leveren, maar tegen een lagere kostprijs.
Ons onderwijs moet kostenefficiënter, zo stelt het VEV. We moeten naar grotere klassen en grotere scholen. Tenminste als je internationale vergelijkingen van ratio’s vertrouwt. Die zouden onthullen dat ons landje er niet zo best uitkomt, wanneer je het aantal leerlingen per leerkracht en per school plaatst naast deze van andere westerse industrielanden. In één adem echter met schaalvergroting pleit de werkgeversorganizatie voor meer kwaliteitszorg in het onderwijs. Vallen die twee desiderata met elkaar te rijmen ? Een vraag voor ekonomieprofessor Walter Nonneman (Ufsia) die reeds heel wat energie heeft gestopt in de studie van het kostenplaatje van ons onderwijs.
Walter Nonneman : “Gemiddelden verbergen steeds erg uiteenlopende realiteiten. Ook bij ons vind je naast zeer kleine schooltjes met weinig leerlingen en een relatief zware omkadering, grotere, die best meekunnen met die internationale vergelijking van ratio’s. Ons probleem van het lage gemiddelde heeft alles te maken met het naast elkaar bestaan van drie onderwijsnetten. Zo wordt een groot aantal scholen in stand gehouden met weinig leerlingen, maar met toch een volle omkadering. Dat probleem stelt zich vooral in het gemeenschapsonderwijs. Saneren ligt politiek erg moeilijk. “
Professor Nonneman vindt niet dat we die vrije keuze moeten opheffen, wél herdefiniëren : de wettelijke minimumafstanden tussen scholen kunnen vergroot worden of de norm van het minimum aantal leerlingen kan worden opgetrokken. “Sommige kleinere en dure scholen zullen dan moeten verdwijnen, als zoenoffer voor die gemiddelde schaalgrootte. ” Maar voor een blind pleidooi voor schaalvergroting voelt Nonneman niet zoveel : “Ik mis in de VEV-tekst een rem. In schaalvergroting als doel op zich schuilt een groot gevaar. Lokale monopolies moeten voorkomen worden. Die trend is reeds bezig in het Hobu (Hoger Onderwijs Buiten de Universiteit). Het handhaven van slechts één hogeschool per provincie lijkt een aantrekkelijke bezuiniging. Maar alle kompetitieve prikkels dreigen weg te vallen. Het klopt dat de huidige kleinschaligheid in ons onderwijs onhoudbaar is. Koncentratie dringt zich op. Maar het andere uiterste, dat je in Vlaanderen van 175 hogescholen er nog slechts 10 of 15 overhoudt, lijkt me ongezond. De kwaliteit van het onderwijs komt dan op de helling. “
ENVELOPPES.
Het basis- alsook het secundair onderwijs en het Hobu kregen middelen toegestopt in verhouding tot het aantal leerlingen. Maar dat betrof slechts de werkingskosten. De loonkosten, de grootste brok van het budget, werd sowieso gedragen door Brussel. Eveneens in verhouding tot het aantal leerlingen mochten de direkties leerkrachten aanwerven. “Van financiële responsablizering was dus geen sprake. Schooldirekties werden totnogtoe niet ingeschakeld als bewakers van hun budget, wel als opblazers ervan, ” vindt Nonneman. “Een autonoom personeelsbeleid gekoppeld aan een grotere verantwoordelijkheid van de scholen voor de eigen centen zal automatisch zorgen voor een optimale school- en klasomvang. Universiteiten hebben altijd een budgettaire enveloppe gekregen. Daarmee moeten ze het zien te rooien. Die gaan zich dan ook heel anders gedragen. Voor het Hobu gaat men nu naar een gelijkaardig systeem. Lokale verantwoordelijkheid geven, moet ook kunnen voor het basis- en het secundair onderwijs. Maar ook dat kan slechts met minder en groter scholen, ” voegt Nonneman eraan toe. Wil men scholen verantwoordelijk maken voor hun personeelsbudget, voor aanwerving, ontslag, navorming en verloning, dan moet men hun management professionalizeren. En de vaste kosten die dat met zich brengt, kan de gemeenschap voor zoveel scholen niet dragen. Daarenboven is financiële kontrole door de overheid onmogelijk, wanneer er te veel hogescholen zijn. Meer plaatselijke zelfstandigheid onderstelt ook een veel soepeler reglementering op centraal niveau. Scholen moeten met hun budgettaire autonomie toch iets kunnen aanvangen.
FILTERS.
Walter Nonneman pleit vurig voor het invoeren van ingangstoetsen. Hij stelt echter een belangrijke voorwaarde : “Het moet gaan om testen naar de studiebekwaamheid van studenten. Die hebben ze nodig om door het universitair systeem te geraken. Ook mensen met een ongelijke vooropleiding kunnen op zo’n test een gelijke score halen. Daarmee kan men winnen op twee fronten. Vooreerst in kostenefficiëntie. De slaagpercentages in de eerste kandidatuur komen vandaag niet boven de 50 procent. 20 tot 25 procent van deze pechvogels kan men heel vlug en tijdig elimineren. De persoonlijke kost is erg zwaar voor hen en de gemeenschap komt gemiddeld voor 200.000 frank tussen… om hen te laten mislukken. Ten tweede levert dat een winst op in billijkheid. Via de belastingen betaalt iedereen wel mee aan het universitair en hoger onderwijs, maar vooral de midden- en de hogere klasse maken er gebruik van. Dat is één van die fameuze Mattheuseffekten. Een ingangstoets kan de samenstelling van de studentenbevolking wat meer ontkoppelen van hun sociologische herkomst. Ook een tijdige oriëntatieproef kan de studiekeuze verbeteren, het slaagpercentage verhogen en zo een belangrijke besparing opleveren. Ingangstoets en oriëntatieproef lijken ondemokratisch, maar juist het omgekeerde is waar. “
BDB
WALTER NONNEMAN (UFSIA) “Op schaalvergroting in het onderwijs moet een rem staan, of alle kompetitieve prikkels vallen weg. “
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier