Onder dak
Een huis bestaat uit een blokkendoos en een zadeldak. In 99 procent van de gevallen is dat zo. De basisstructuur van een woning is sedert eeuwen nauwelijks veranderd, alle modernismen ten spijt. Maar het kan ook anders. Schaf muren en spouwmuren af, en leef onder het dak. Origineel… en bovendien goedkoop.
TEKST : HENK VAN NIEUWENHOVE / FOTO’S : MARNIX VAN ESBROECK
Twee architectenwoningen als voorbeeld : een huis midden in een bos, een reusachtige nomadentent, waarvan het spitse dak zeventien meter hoog in het bladerdak eindigt ; een industrieel pand in miniatuur, een halfronde constructie die de geborgenheid heeft van een cocon (cocoon ?). Twee totaal verschillende concepten, die nochtans op gelijkaardige ideeën terugvallen : gebruik maken van ‘niet edele’ materialen ; de houten dragers vormen de ribbenkast van het huis ; de inspiratie komt uit de industriebouw ; afwerking berust op ambachtelijke precisie. Twee hedendaagse creaties, die gewild of ongewild verwijzen naar de grote stijlmanoevres uit de Middeleeuwen : respectievelijk de gotische en de romaanse bouwstijl.
Jan Van den Berghen
zette zijn ‘tent’ in Mechelen recht, in Battel meer bepaald, even buiten de stad, aan de oever van de Leuvense Vaart. Het huis staat in een bos waar een oude lindendreef doorheen loopt, die ooit een pad vormde tussen het kasteel van baron Empain en het kanaal, waar diens plezierboot aangemeerd lag. De architect & bouwheer was verliefd op de adellijke bomen. Hij maakte een plan van het terrein waarop elke hoogstam voorkwam en begon te puzzelen. Hij plaatste zijn huis daar waar zo weinig mogelijk groen moest sneuvelen. Alleen twee zieke olmen gingen voor de bijl. De rest bleef staan : acacia, beuk, esdoorn, kastanje en de lindendreef die een bocht maakt. Het huis moest voldoende groot zijn om er, naast de woonruimte, ook het architectenbureau en het keramiekatelier van mevrouw in onder te brengen. Om tussen al die bomen zo weinig mogelijk grondoppervlakte in te nemen, moest dus wel in de hoogte gewerkt worden.
De architect opteerde voor een piramidale constructie, in gewone taal een kaartenhuisje. Een spitse delta (de Griekse hoofdletter D), die geschraagd wordt door twee halve delta’s die voor het tegengewicht zorgen, zodat een kruisvormig grondplan ontstaat. Zo simpel als vier kaarten die rechtop blijven staan. Maar niet zó simpel om te bouwen. De bouwvakkers (vooral schrijnwerkers) kwamen bij dit niet-alledaagse ontwerp voor vele hoofdbrekens te staan.
Het grootste huzarenstuk was het rechtzetten van de tent. De vier driehoekige wanden werden eerst op de grond gemonteerd. Als een meccano. Dan werd alles met de kraan rechtgetrokken en aan elkaar vastgemaakt. “De schippers meerden hun boten aan om dit spektakel van nabij te bewonderen”, lacht Jan Van den Berghen.
Hout
is het basismateriaal van de woning. “Ik heb ongeveer 6 kilometer hout gebruikt”, berekent Van den Berghen. “Gelukkig heb ik de balken kunnen kopen uit een faillissement. Het zijn allemaal grenen balken van dezelfde afmetingen : 17 x 6 cm. Voor de spanten heb ik ze in drievoud gebruikt. Die spanten, die zo’n 20 meter lang zijn, zitten verankerd aan betonnen ringbalken, die een meter diep in de grond zitten, zodat de tent niet zou gaan bewegen. Of beter gezegd : zo weinig mogelijk gaat bewegen. Als er een storm opsteekt, voel je het zachtjes over en weer gaan. Dit huis leeft. De wind heeft een grote oppervlakte om op in te beuken. Bij de aardbeving van enkele jaren geleden, kraakte het huis in zijn voegen. Maar geen nood, hout is voldoende soepel om mee te buigen.”
De constructie heeft uiteraard de indeling van het huis beïnvloed. De centrale as wordt gevormd door een trap die hoekig rond twee schouwpijpen omhoog klimt : één voor de keramiekoven die in de kelder staat, één voor de open haard op de eerste verdieping. De kelder ligt half onder de grond, zodat een tussenverdieping ontstaat in de halve delta aan de zuidkant, die als serre werd ingericht. Gelijkvloers zijn er de twee werkkamers. Op de eerste verdieping bevinden zich in één open ruimte rond de centrale kolom : eethoek, keuken en zithoek. Op de tweede en derde verdieping vinden we drie slaapkamers en een badkamer. Deze ruimten zijn door tussenwanden afgesloten. Via een luik komen we op de zolder, die als logeerkamer dienst doet, en eindigt in de punt van het dak. Als een nest tussen de kruinen van de bomen.
Het is een open huis met heel veel glas. Niet geschikt voor iedereen. Jan Van den Berghen : “Het open karakter van het huis vraagt een zekere verdraagzaamheid van de bewoners. We zitten samen in een tent. Al bieden de nissen toch voldoende privacy. Alles is in hout. Dat geeft een warm gevoel, maar heeft ook akoestische consequenties. Je hoort de andere door het huis lopen. Daar moet je dus wel tegen kunnen.”
Aan het huis
is geen baksteen te pas gekomen. Alleen wat sierbetonblokken voor de inkom en de haard ; zwarte golfplaten voor de buitenbekleding van het dak ; diagonaal geplaatste cederplanken voor de rechte wanden, die gevormd worden in de hoeken tussen de verschillende delta’s. Er is slechts één dakgoot, boven de inkomdeur. Voor de rest loopt het water van het dak gewoon het bos in. Binnen is de houten constructie overal zichtbaar. Jan Van den Berghen : “Niets is weggemoffeld. Alles open en bloot : dat is het eerlijkste. De constructie is industrieel, maar de afwerking is ambachtelijk. Alle houtverbindingen en dat zijn er vele honderden zijn gevormd door traditionele inkepingen.” Toch is dit een relatief goedkoop huis. “De bouw heeft destijds (1984-85) geen 6 miljoen gekost voor een bewoonde oppervlakte van 400 m². De industriële vormgeving maakt het goedkoper. Wanneer het dak af is, is de ruwbouw af. En een dak is nog steeds goedkoper dan muren. Het werd ineengezet door twee schrijnwerkers.”
Toch vindt zo’n manier van bouwen weinig of geen navolging. “Er is ten eerste een groot gebrek aan creativiteit bij de ontwerpers. De meeste bouwfirma’s leveren uitsluitend sleutel-op-de-deur. Maar ook zijn er de stedenbouwkundige hinderpalen. Binnen een traditionele verkaveling zou dit ontwerp geen kans maken. Voor de stedenbouwkundige dienst was dit een van de hopeloze gevallen. Maar door deze manier van bouwen kon ik de bomen laten staan, en daar had men in het stadhuis toch wel oren naar.”
Wat zijn de nadelen van dit huis ? “Kleine dingen : ruiten kuisen loopt niet van een leien dakje ; de takken groeien tegen de ramen en moeten regelmatig bijgesnoeid worden ; en de meisjes (vrouw en dochter, nvdr) vinden dat er in de zomer, wanneer de bomen in het groen staan, te weinig zonlicht is in de tuin of op het terras. Eigenlijk zou ik aan de zuidkant één of twee bomen moeten rooien, want ze blijven maar groeien. Maar ik krijg het niet over mijn hart.”
Het huis is helemaal ingepakt met groen. Door de vele ramen lijkt het groen zelfs binnen te komen. De ruimte wordt optisch gevuld met chlorofyl, in de zomer althans. Het binnendringen van de natuur maakt dit huis ook onderhevig aan de seizoenen. In de winter, wanneer de bomen kaal zijn, stroomt het schaarse licht rijkelijk binnen. In de zomer wordt het sterke zonlicht getemperd door een woud van bladeren. “Je moet door de bomen het bos zien”, mijmert Jan Van den Berghen. “Ik wil niet overal tenten gaan bouwen. Dit huis kan je niet overal neerzetten. Maar hier past het. Het is een antwoord op dit stukje natuur.”
Frank Verplanken
is net omgekeerd tewerk gegaan. Hij had eerst een ontwerp in zijn hoofd, en zocht dan een geschikt terrein waar hij dit kon realiseren. Dat perceel grond vond hij in Heusden bij Gent. Het begon allemaal als een spielerei. Als student was hij in Frankrijk onder een romantische brug doorgelopen, en die gebogen vorm fascineerde hem. Hij maakte er een maquette van voor een architectuurwedstrijd, en uiteindelijk droomde hij ervan om het ontwerp te realiseren als woonhuis. “Het grootste probleem was een terrein te vinden, waar we de bouwtoelating voor een dergelijke constructie konden krijgen”, zegt Verplanken. “Het systeem is gebaseerd op banale richtlijnen, zoals bouwdiepte, hoogte van de kroonlijst, dakhelling. Zo werkt men het bouwen van fermettes in de hand. Want wat doe je dan als er geen kroonlijst of geen dakhelling is ? Ambtenaren mogen niet nadenken.”
In tegenstelling tot het vorige ontwerp, zocht Frank Verplanken het laag-bij-de-grond (in de letterlijke betekenis dan wel). Geen in de hoogte uitgewerkte constructie, maar een diepe tunnel met een ronde boog, waar langs weerszijden het licht rijkelijk binnenstroomt. Via een carport rijdt men letterlijk de tunnel binnen. De rondboog werd subtiel in spreidstand gecorrigeerd : een kwestie van proporties. Vooraan wordt de boog drie keer herhaald : tweemaal als venster, eenmaal voor de carport. Achteraan is de hele ruimte met glas opengewerkt, uitzicht gevend op de tuin. De tunnel is opgedeeld in vijf traveeën, zoals een middeleeuwse kathedraal. De vijfde travee is een luifel, gericht op de zuidkant, die een overdekt terras vormt en het rechtstreeks zonlicht tempert. De traveeën worden gevormd door geplooide spanten van 90 x 16 centimeter, die zowel aan de binnen- als aan de buitenkant zichtbaar blijven. Zij vormen de zware ribben van het gebouw. De dakbedekking bestaat uit roofing, die gekarteld is om het regenwater te spreiden. De materialen die gebruikt werden, bestempelt men meestal als ‘lelijk’, maar door de ambachtelijke afwerking krijgen ze iets ‘moois’. Naast de spanten zijn gootjes aangebracht. Het regenwater komt terecht in een sloot die rond het huis loopt, waarin visjes en kwakende kikvorsen stoeien. De kinderen (en de ouders) wagen er zelfs een plons op een warme dag. Geniaal is dat het roofing-dak niet tot op de bodem reikt, maar overgaat in een glaspartij. Langs weerszijden van het huis en over de hele lengte, zijn vensters aangebracht van een halve meter hoog. Bij regenweer ziet men het water via het dak en via zinken spuwers in de sloot druppelen, terwijl men warmpjes bij de haard zit. Het glas loopt door in de vloer, de spanten en het dak, zodat men niet van ‘ramen’ kan spreken. “Architectuur staat of valt met details”, zegt Verplanken.
Dit axioma
wordt door de Gentse architect verder doorgetrokken in het interieur. De maximale hoogte van de woning is 5 meter aan de binnenkant (6 meter buiten). De ruime woonkamer is voor het grootste deel open tot in de nok (die er eigenlijk niet is, want het dak is rond). De rest van de ruimte boven het bureau, de open keuken, de carport wordt ingevuld met een zwevende verdieping, waar zich de kamers bevinden, die met tussenschotten van elkaar gescheiden, maar niet volledig afgesloten zijn. Het volume wordt maximaal benut. De indeling kan bovendien evolueren omdat de wanden gemakkelijk kunnen verplaatst worden.
De ruimte wordt essentieel door de afwezigheid van franjes die de aandacht afleiden. Stopcontacten werden verborgen ; schakelaars vervangen door een touw ; de zelf ontworpen deurklinken zien er niet uit als klinken ; een poutrel dient als legplank in de keuken. De eettafel is van gezandstraald glas ; de tv-zetels zijn met vlas bekleed ; de vloer is een betonnen fabrieksvloer ; kasten zijn er niet of nauwelijks ; de schaarse meubelen zijn eigen design, tot en met de originele cilindervormige toiletpot. De zithoek is gesitueerd rond een in baksteen gemetselde haard met een dikke ronde schouwpijp, die als een boom door het dak gaat. “Schoonheid wordt niet bepaald door de uitstraling van de materialen”, stelt Frank Verplanken. “In dit huis vindt men geen graniet, geen gouden klinken, geen kristallen kroonluchters. Ik werk uitsluitend met zogenaamde ‘arme’ materialen : baksteen, beton, roofing, banaal dennenhout, stomme mortel. Alles wat blinkt, heb ik bewust geweerd. Om de aandacht te vestigen op het essentiële : het naakte gebouw. Het stuk touw dat de schakelaar vervangt, is niet gedateerd, heeft iets tijdloos.” Al het triviale is naar de kelder verbannen. Consumptiemeubelen ziet u niet in dit huis. Geen enkel voorwerp komt uit de handel. Alles is manueel gemaakt. Het is geen huis dat gevuld werd met meubelen, maar een totaalinrichting.
“De essentie van het modernisme zit hem in de interpenetrerende ruimten”, stelt Verplanken. “De begrenzing van de kamers valt weg, ruimten vloeien in elkaar over. Horta is daar mee begonnen. Le Corbusier heeft dat verder ontwikkeld in Le plan libre. Die ‘ont’grenzing wordt ook doorgetrokken van binnen naar buiten. Door vensters te plaatsen die geen ramen meer zijn, valt de optische grens tussen binnen en buiten weg. In de architectuur wordt echter in de meeste gevallen een compromis uitgewerkt. Dat maakt moderne architectuur vaak zo middelmatig.”
De woning
van Frank Verplanken blaast tegelijk warm (door de gebo(r)gen structuur) en koud (de afstand tussen de dingen is groot). Het heeft een bewoonde oppervlakte van 250 m², maar het lijkt veel groter. De kostprijs (anno 1994-95) bedroeg ca 30.000 fr/m², maar in die prijs zit dan ook de hele inboedel verrekend. “Het tonvormig dak is geen dure oplossing”, weet Verplanken. “Bovendien heeft dit huis een fenomenale energiebeheersing. De K-waarde bedraagt 50, wat zeer laag is, in acht genomen dat het huis enorm beglaasd is. Dat komt omdat een dakoppervlakte veel beter kan geïsoleerd worden dan muren. Bovendien win je in volume omdat je nergens een verloren hoek hebt.”
Het consequent gebruik van één ruimte geeft een apart gevoel van ‘samen’leven, maar ook van vrijheid, als tegengestelde van ‘opgesloten’ zijn. Kortom : sloop die muren om je heen en ga samen onder een dak wonen !
Een halfronde constructie die de geborgenheid heeft van een cocon. De sloot rond het huis ligt er bevroren bij en kan overal van binnenuit gezien worden. Goede architectuur herkent men aan de details : meubelen, waterspuwers, deurklinken, brievenbus…
Een huis als een reusachtige nomadentent, midden in een bos. In de nok van het dak zit men als het ware tussen de kruinen van de bomen. De ruimte wordt gevuld met chlorofyl. Het woonhuis is onderhevig aan de seizoenen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier