Omvallende geslachten
Bij pa en ma op zondagse theevisite discussiëren de fabrikantenzonen en de fabrikantendochters van Vlaanderen niet langer over een slim manoeuvre om concurrent X, Y of Z over te nemen of te pluimen. Bang wordt gekeken naar het verzwindende vermogen, naar de moeilijker gesprekken met de huisbankiers, naar de krimpende spaarpot op een belastingvriendelijk eiland, naar de schilderijencollectie aangelegd als laatste vriend in nood.
De vrees bekruipt de trotse stamoudsten en hun afstammelingen dat de crisis het rijzende geslacht doet verdwijnen. In de jaren zestig, zeventig, tachtig en negentig van de twintigste eeuw evolueerden middenstanders van de kleine Vlaamse steden tot zakendynastietjes. Ze werden groter, grootst in de financiën, in de spaanplaten, in de uitgeverij, in de elektronica, in de logistiek, in de confectie, in de tapijten, in de metaalbouw. Alles zat mee. Zij vertrokken met een hardwerkende groep arbeiders en bedienden die, Vlaanderen was achtergesteld, een lagelonenland, veel deden voor redelijke sommen; zij vertrokken vanuit een ideale ligging in Europa; zij vertrokken met de vitesse die de ministers van de Streekeconomie pompten in de volkshuishouding; zij kregen talent toegespeeld dat diploma’s haalde op de eerste hogescholen voor technisch ingenieurs; zij profiteerden van een golf van globalisering met Amerikanen, Duitsers, Britten, Canadezen, Fransen, Zweden die tussen Schelde en Maas de bedrijfsterreinen en de havengewesten volstouwden met hallen, schoorstenen en montageketens.
Cyriel Buysse, met Stijn Streuvels, de beste observator en auteur van de Vlaamse mores tussen 1887 (jaar van zijn eerste boek) en 1932, was een fabrikantenzoon uit Nevele. Hij zag op hoge leeftijd de wolventanden van de Grote Depressie. In de zomer van zijn overlijden verschenen dagelijks krantenkoppen als: “De geesel der werkloosheid over de wereld”, “Werkloozenbetooging in Brussel”, “De Stakingswoelingen in het Walenland”. De elektriciteits- en telefoonverbindingen werden verbroken, mijnwerkers bestormden het Volkshuis in Charleroi, bij rellen in Marchienne vielen twee doden.
Buysse verbleef in de winter van 1932 in Nice, de witte stad van weelde, die in “Het leven van Rozeke van Dalen” (1905) wordt afgeschilderd als het oord “waar iedere winter, van november tot mei, het rijke volk van heel de wereld bij duizenden en duizenden zich komt verlustigen”. In “Tantes” (1924) klinkt het: “Nice, een paradijs op aarde en daarin een luxe, een weelde, veel meer dan te Parijs, een leven van genieten en verkwisten of er niets dan miljonairs meer op de wereld rondliepen.”
De potverteerders worden aan het begin van de jaren dertig weggespoeld van de Côte d’Azur. Buysse constateert: “Wat kan zo’n duur luxe-oord in korte tijd achteruitgaan! Weg glitter en elegance, weg de somptueus-getooide cocottes, de roodgerokte tziganes spelend op de schitterende bloem-terrassen… De gokkers van 1932 zijn burgerlui, die daar zitten als op hun bureau, om met veel inspanning en oplettendheid enige centjes te verdienen.” Buysse was profetisch. Na zijn dood in juli 1932 zal de crisis het familievermogen meesleuren in de maalstroom van de economische wereldcrisis die hele fortuinen verzwolg.
De tweede helft van de vorige eeuw was een kweekbed voor de 200 rijkste Belgen en de Power List met de 200 machtigste mensen van België, twee thema’s die journalist Ludwig Verduyn in 2000 en 2001 uitspitte. Hij vond veel Vlamingen. Koester zijn twee boekjes en heropen hen in 2010 en 2011. U zult veel leren over de betrekkelijkheid der dingen en de wankelbaarheid van finan-cieel-economische clans in jonge economieën als de Vlaamse.
Wij hebben geen Wallenbergs, geen de Launoits, geen Solvays noch Janssens. De Zweedse familie bouwt in volle crisis haar geldmacht verder uit. Zij heeft een traditie, een ethiek, een puritanisme en zin voor betrekkelijkheid die afsteekt bij het rijkestinkersgedrag van te vele Nieuwe Rijken van onze contreien. Een de Launoit, een Solvay, een Janssen heeft het allemaal meegemaakt, zoutte tijdig zijn miljarden in en heeft een onverwoestbare stamgeest.
Het meest professionele familiekapitaal van Vlaanderen zit bij de lokale aandeelhouders van KBC (zie in Trends van 29 januari het gesprek met Philippe Vlerick, hun woordvoerder). Als Europa en meer bepaald de tweede thuismarkt Centraal-Europa wankelt, verpaupert, criminaliseert, dan hebben de families Van Gorp, Donck, Sap, Van Waeyenberge, Santens, Sabbe, Bostoen, Tytgadt, Wauters en zo verder een diepe wonde in hun portemonnee. Bijbels kan je het zo zien: als het groene hout zo wordt, wat dan met het dorre dat met bossenvol kraakt in Vlaamse stadjes en dorpen? Kapot zullen wij in Vlaanderen niet gaan, daarvoor zijn er buiten de rijke geslachten voldoende strengen in onze gouden tros. Toch zijn er voor deze orkaan overwaait reputaties, zonen, dochters, collecties, Rolls-Royces die omvallen. (T)
DE AUTEUR IS VOORZITTER VAN DE ADVIESRAAD VAN TRENDS.
Frans Crols
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier