NORMERINGSDRIFT

De voorlopige apotheose

De drie paradepaarden van de macro-economische politiek zijn traditioneel het monetaire beleid, het begrotingsbeleid en het inkomensbeleid. In een kleine open economie zoals de Belgische is het niet eenvoudig een autonoom beleid te voeren ; de Belgische regering kiest voor het vasthaken van het eigen wagonnetje aan de locomotief van landen die men om een of andere reden betrouwbaar acht. Hieruit volgt een toenemende normeringsdrift, met als sluitstuk de recente perikelen rond het Toekomstcontract voor de werkgelegenheid.

Het is begonnen met de monetaire politiek in 1990, waarvoor de wisselkoers van de BEF tegenover de DEM tot absolute norm werd verheven. Het werd echter snel duidelijk dat een hard muntbeleid moeilijk samengaat met een laks begrotings- en inkomensbeleid. De harde munt is immers niet alleen een premisse waarvan deze beleidstypes kunnen vertrekken, maar evenzeer een beloning voor een goed beleid.

De zwartepiet voor de precaire toestand van de openbare financiën kon evenwel vlug doorgespeeld worden naar de Europese Unie, die ons met de fameuze Maastricht-normen verplichtte de broekriem aan te halen. Daar is het fetisjisme van de norm totaal : de 3 %-norm voor het begrotingstekort en de 60 %-norm voor de schuldgraad vormen samen het lichtende doel dat een zorgeloze economische toekomst waarborgt. De begrotingsnorm lijkt intussen binnen bereik, maar helaas drijft het bootje weer verder af bij de minste deining op de economische wateren.

UITGEHOLD.

De voorlopige apotheose van de normeringsdrift vinden we in het onlangs afgesloten en even snel weer afgeschoten Toekomstcontract, waarmee nu ook het inkomensbeleid ten prooi valt aan de normendrang. De loonevolutie in België wordt gekoppeld aan de situatie bij onze belangrijkste handelspartners, terwijl iets dergelijks eveneens zou moeten gebeuren met de hoogte van de sociale-zekerheidsbijdragen. De loonnorm zou de kosteninflatie in toom houden, zodat in één ruk ook de concurrentiepositie, het saldo van de lopende rekening, de harde frank en last but not least de werkgelegenheid gered zouden worden.

Er zit een zekere economische coherentie in deze aanpak maar de talloze analyses en commentaren van de laatste weken laten uitschijnen dat men er niet veel resultaten van moet verwachten.

Alleszins staat de burger weer in de hoek waar de klappen vallen. Hij moet met lede ogen aanzien dat zijn toch al minieme controle op het politieke gebeuren nog verder uitgehold wordt, en dit op twee punten : het parlement wordt op afstand gehouden, en de manier van normeren leidt tot bevoegdheidsafstand aan het buitenland.

MONDDOOD.

Het parlement mocht van achter de zijlijn toekijken hoe de regering het Toekomstcontract op poten zette in een tripartiet overleg met de sociale partners. Iedereen weet ondertussen wel hoe weinig democratisch het intern bij de sociale partners toegaat, en hoe weinig (i.e. helemaal geen) verantwoording moet worden afgelegd aan de kiezers.

Toen puntje bij paaltje kwam, kon de sociale top het voetvolk echter niet meekrijgen. Het laten doorslikken van de resultaten van overleg door de basis is nochtans een essentiële karakteristiek van het als “overlegdemocratie” verpakte neocorporatisme. Ondanks alle vergoelijkingen achteraf, is daarmee de dood van het sociaal overleg officieel betekend. Dat was overigens geen probleem voor de regering : dan maar zonder de sociale partners, en nog steeds zonder het parlement waarvan de meerderheid zichzelf monddood maakt door de regering een quasi volmacht te geven.

GEVAAR.

De hang naar meer normen lijkt een logische evolutie. Het wijst op een zekere objectivering van het beleid, op een explicitering die het beleid gemakkelijker moet maken : eens een akkoord bereikt over de normen, kan verder alle energie gestopt worden in het nastreven van die normen.

Een gevaar is evenwel dat die normen een leven op zichzelf gaan leiden, dat ze zodanig verabsoluteerd worden dat men geen aandacht meer schenkt aan andere aspecten van de doelstellingen ; aspecten die misschien niet zo makkelijk kwantificeerbaar zijn om in een norm gegoten te worden.

Een mooi voorbeeld daarvan is het zich blindstaren op de loonkosten in het debat over werkgelegenheid en concurrentiepositie. Creativiteit en de kwaliteit van het ondernemerschap zijn daarvoor veel essentiëler, maar vallen moeilijk te kwantificeren. De begrotingsnorm zegt bijvoorbeeld niets over de bestemming van het overheidsgeld en over de efficiëntie van de overheidsbestedingen.

Op die manier bekeken, getuigt de normeringsdrift van een verregaande simplificering : het bereiken van de norm wordt ten onrechte beschouwd als een garantie voor een succesvol beleid.

OVERBODIG.

Een specifiek gevaar hangt samen met de invulling van de normen in België : men hangt de eigen doelstellingen vast aan die van andere landen. We zijn gerustgesteld als we in peloton naar de afgrond spurten, zoals de lemmingen. We voelen ons goed omdat we doen zoals de anderen.

Voor de federale overheid betekent een dergelijke invulling van de normen dat ze in feite abdiceert van de macht. De koers van onze sloep wordt immers bepaald door de route die de schepen van onze buurlanden gekozen hebben. Een hele reeks economische beleidsdomeinen werd reeds overgeheveld naar het regionale niveau, en nu wordt het macro-economisch beleid de facto overgeheveld naar het buitenland.

Wat is dan uiteindelijk nog het nut van een federaal economisch beleidsniveau ? Wordt dit op den duur niet overbodig ? Neem bijvoorbeeld wat in het Toekomstcontract staat over het afstemmen van de hoogte van de sociale-zekerheidsbijdragen op de situatie bij onze voornaamste handelspartners : zal dat er niet toe leiden dat de beslissingsbevoegdheid over de sociale zekerheid verschuift naar een supranationaal niveau, in plaats van naar het regionale niveau zoals velen in Vlaanderen wensen ?

De ontwikkelingen rond het Toekomstcontract moeten democraten alleszins tot nadenken stemmen. Een verdere verloedering van de politieke zeden komt eraan. Wie houdt ze tegen ?

FRANK NAERT

Dr. Frank Naert is hoogleraar economie aan de Hogeschool Gent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content