Nog altijd de 50-50-natie
De Amerikaanse presidentsverkiezing van 2004 wordt méér dan een referendum voor George Bush. Ze zal aan het licht brengen of de VS het recente evenwicht tussen de partijen wil behouden. Het wordt een nek-aan-nekrace met een keiharde kiescampagne.
De auteur is redactiechef van The Economist in Washington.
Tussen 1996 en 2000 was het verschil tussen de partijen voor de verkiezingen van het Huis van Afgevaardigden en voor de president uiterst gering. Alhoewel de Republikeinen in 1996 de meerderheid in het Huis met 48,9 % van de stemmen behielden, kwamen de Democraten uit de stembusslag met 48,5 % van de stemmen. De Democraat Bill Clinton won de verkiezing met 49,2 %. De Republikein George Bush haalde in 2000 met 47,9 % van de stemmen een klinkende overwinning in het kiescollege, ondanks het feit dat de Democratische presidentskandidaat Al Gore met 48,4 % de meerderheid van de volksstemmen achter zijn naam kon zetten.
Bij de tussentijdse verkiezingen in 2002 behielden de Republikeinen de meerderheid in de Kamer met 51 % van de volksstemmen, de Democraten kregen 46 %. De Republikeinen hopen dat het verschil van 5 % het imago van 50-50-natie zal doen verdwijnen, terwijl de Democraten het willen zien als een tijdelijke kink in de kabel.
Met voorsprong naar de campagne
Voor de Republikeinen is de hoofdprioriteit jobs creëren in het binnenland. Maar George Bush heeft tijdens zijn presidentschap nu al meer jobs verloren zien gaan dan welke president ook sinds Herbert Hoover (in de dramatische periode 1929-1933). Momenteel trekt de economie weer aan en Bush zal verkondigen dat dit te danken is aan de drie belastingverlagingen die hij doorvoerde. Tegen de zomer van 2004, wanneer de economische prestaties van de president geëvalueerd worden, zal de groei wellicht behoorlijk zijn.
Bush zal ook de criticasters de mond willen snoeren over zijn politiek in Irak. Maar zelfs wanneer veel kiezers zich nu afvragen of het de moeite waard was om oorlog te voeren, dan zijn ze nog niet geneigd om er de benen te nemen. De Democraten zijn verdeeld in tegenstanders van de invasie in Irak en degenen die de oorlog steunden, maar kritisch stonden tegenover de bezetting zodra de oorlog voorbij was. Tenzij de dodentol van de Amerikaanse soldaten blijft stijgen met een gemiddelde van vier per week, zal Irak wellicht niet het doorslaggevende obstakel zijn in de herverkiezing van Bush.
Bush heeft ook structurele voordelen in de verkiezingen van 2004. De terreur van 11 september 2001 lijkt hem politiek te hebben bevoordeeld. Het ledenaantal van de Democratische partij daalde sterk na de terroristische aanvallen en tegen de herfst van 2003 waren er weer meer Amerikanen die zich identificeerden met de Republikeinen dan met de Democraten. Bovendien heeft de hervorming van de campagnefinanciering van 2001 het tij doen keren in het voordeel van de partij die het meeste geld van individuen bijeenrijft. In 2003 haalde Bush meer geld bijeen dan alle democratische rivalen samen. Reden genoeg om als favoriet de campagne van 2004 in te gaan. Maar dat is iets heel anders dan de kansen van de Democraten tot nul te reduceren. Zowel de president als zijn partij moeten afrekenen met ingrijpende nieuwe problemen.
Alweer fotofinish nodig
Tijdens de zes maanden voor de tussentijdse verkiezingen lagen de persoonlijke scores van de president 17 punten hoger dan de scores over zijn economisch beleid. De strijd tegen het terrorisme schermde de Republikeinse kandidaten af tegen het grote ongenoegen op economisch vlak. Dat zit er geen tweede keer in.
In de strijd voor het presidentschap van 2000 kon Bush de conservatieven voor zich winnen door belastingverminderingen te beloven. Aan de centrumkiezers beloofde hij nieuwe sociale programma’s (zoals de hervorming van het onderwijs). Nu het begrotingstekort steeds groter wordt, zal hij zich voor een tweede ambtstermijn tevreden moeten stellen met het aanbieden van een minder ambitieus beleid.
In 2002 hadden de Republikeinen uitzonderlijk onervaren Democratische kandidaten als tegenstanders. Slechts 10 % van de Republikeinse functionarissen werden uitgedaagd door Democraten die voordien al voor een openbaar ambt verkozen waren. De naoorlogse norm is 25 % en het is bijna zeker dat de Democraten nu indrukwekkender tegenstanders in de strijd gooien.
Ongetwijfeld wordt de verkiezingsstrijd een nek-aan-nekrace. Omdat het kiezerskorps tegelijkertijd gepolariseerd en in evenwicht is, zullen beide partijen zich toeleggen op het optrommelen van hun fervente supporters in plaats van de centrumkiezers voor zich te willen winnen. Er zal met heel wat modder gegooid worden tijdens de campagnes met als doel de partijaanhangers op te jutten en een domper te zetten op het enthousiasme van het andere kamp. Er zal ook meer aandacht worden gegeven aan de oorlog op de grond (inspanningen om uw kiezers naar het kieshokje te krijgen) en minder aan de oorlog in de ether (televisiereclame).
Men kan zich aan één voorspelling wagen: de Republikeinen zullen de macht in handen houden in het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Door de herindeling van de districten wordt in het Huis van Afgevaardigden hooguit om 30 tot 40 zetels echt strijd geleverd, gelijk verdeeld over de partijen. In de Senaat liggen er meer Democratische dan Republikeinse zetels voor het grijpen. Kleine Republikeinse winstmarges zijn een veilige gok in beide kamers. Een gokje wagen op Bush is iets speculatiever.
John Parker
Nu het begrotingstekort steeds groter wordt, zal Bush zich voor een tweede ambtstermijn tevreden moeten stellen met
het aanbieden van een minder ambitieus beleid.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier