NIET ZO SOEPEL NAAR DE TOP

In 2016 ligt de focus op de vraag of het herstel van de eurozone aanhoudt en of het voldoende stevig is om het deflatiespook te verjagen. De risico’s op een groeivertraging en een hardnekkig lage inflatie zijn aanzienlijk. Dat noopt de Europese Centrale Bank haar programma voor kwantitatieve versoepeling (QE) voort te zetten.

Het jaar begint met een gezonde dosis goed nieuws, dat evenwel een bittere nasmaak achterlaat. Het bruto binnenlands product (bbp) van de eurozone zal eind 2015, of uiterlijk in het begin van 2016, zijn piek van voor de financiële en eurocrisis geëvenaard hebben. De bittere nasmaak komt doordat de eurozone daar acht jaar over gedaan zal hebben. De Amerikaanse economie had minder dan vier jaar nodig om boven haar precrisispiek van eind 2007 uit te groeien. Sinds het in de herfst van 2011 die mijlpaal bereikte, is het Amerikaanse bbp met bijna 10 procent toegenomen.

De eurozone heeft het grootste deel van een verloren decennium al achter zich gelaten, maar de grote vraag is of het herstel, dat in de lente van 2013 begon, steviger wordt in 2016. Die opleving kwam pas goed op gang tegen het einde van 2014 en de eerste helft van 2015, toen de economie een gemiddeld groeitempo van 0,4 procent per kwartaal ging aanhouden (zie grafiek).

Maar zelfs die opleving van de groei was teleurstellend, gezien de massa stimuli die de economie toegediend kreeg. Een opkikker was alvast de daling van de wereldwijde olieprijzen in de tweede helft van 2014 en de overeenkomstige daling van de energieprijzen in de eurozone. Die had hetzelfde effect als een belastingverlaging en krikte de bestedingen van de consumenten op. Daar deed de ECB maatregelen bovenop om de groei te stimuleren en deflatie tegen te gaan. Ze voerde negatieve intresten in, zorgde voor uiterst goedkope financiering voor de banken, wat hun kredietverlening aan de privésector verbeterde, en ze introduceerde vooral een omvangrijke kwantitatieve versoepeling in het begin van 2015. Die initiatieven zorgden er in de eerste plaats voor dat de euro verzwakte, van bijna 1,40 dollar in de lente van 2014 tot ongeveer 1,10 dollar in de zomer en de herfst van 2015.

Een van de bekommernissen voor 2016 is dat een groot deel van die stimuli zal wegebben. Zo is de versterking van de koopkracht van de consumenten door de dalende energieprijzen inherent een eenmalig effect, zelfs al blijft de olieprijs laag. Op dezelfde manier vervaagt ook het voordeel dat de exporteurs halen uit de depreciatie van de euro, zelfs als de koers laag blijft.

De Duitse kwestie

Een andere reden tot bezorgdheid is dat de eurozone ook getroffen wordt door de inzinking in de opkomende markten, vooral dan China. Vooral de Duitse exporteurs zijn kwetsbaar na een langere periode waarin de investeringsgeleide groei van China inspeelde op hun industriële vermogen om kapitaalgoederen te produceren. Bijkomende stress wordt veroorzaakt door de verdere internationale fall-out van het VW-schandaal en de schade aan het label made in Germany. De schade aan de export haalt het waarschijnlijk op de ondersteuning van de binnenlandse vraag door de openbare bestedingen voor de migranten.

Een vertraging in Duitsland is vervelend voor de rest van de eurozone, en wel om twee redenen. Ten eerste is het land goed voor bijna 30 procent van de eurozone-output. Ten tweede was zijn veerkracht de voorbije paar jaar van vitaal belang om de doublediprecessie te temperen en het daaropvolgende herstel te schragen. Hoewel Spanje, de vierde grootste economie in de eurozone, meer dan verwacht opveerde, hadden de tweede en de derde grootste economie, Frankrijk en Italië, het door de band genomen moeilijk om veel vooruitgang te boeken.

Dat betekent dat de ECB meer moet doen. Toen voorzitter Mario Draghi in januari 2015 de invoering van een krachtige QE aankondigde, zei hij dat het plan om maandelijks 60 miljard euro aan voornamelijk overheidseffecten in te kopen, zou aflopen tegen eind september 2016. Hij voegde er evenwel aan toe dat de aankopen in elk geval zouden doorgaan “tot we een duurzame aanpassing in het verloop van de inflatie merken” die in overeenstemming is met de doelstelling van de ECB op middellange termijn, namelijk bijna 2 procent. Dat was een wijze stipulatie omdat het programma nu kan doorlopen in heel 2016 en een stuk in 2017 om het herstel te ondersteunen. Zoals andere centrale banken al gemerkt hebben, zal ook de ECB moeten vaststellen dat het gemakkelijker is QE op te starten dan er een einde aan te maken.

De auteur is redacteur Europese economie van The Economist.

PAUL WALLACE, ILLUSTRATIE SERGE BAEKEN

Ook de ECB zal moeten vaststellen dat het gemakkelijker is QE op te starten dan er een einde aan te maken.

De eurozone wordt ook getroffen door de inzinking in de opkomende markten, vooral China.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content