MONETAIRE INTEGRATIE. België mist de trein (die misschien niet vertrekt)
1 januari 1997 is niet meer haalbaar als aanvangsdatum voor de Europese Monetaire Unie. En de kans dat België twee jaar later tot de beperkte startgroep behoort, is miniem. Bovendien willen de Duitsers die EMU eigenlijk helemaal niet.
Jutta Limbach ? De naam zegt u hoogstwaarschijnlijk niets. Maar iedereen die begaan is met de problematiek van de Europese eenmaking, kan hem maar beter in zijn geheugen prenten. Professor doctor Limbach fungeerde immers als voorzitster van de tweede kamer van het Bundesverfassungsgericht toen deze afdeling van het opperste gerechtsorgaan in de Duitse Bondsrepubliek op 13 oktober 1993 het stilaan beruchte arrest inzake de interpretatie van het Verdrag van Maastricht velde.
Dit arrest laat de Duitse politieke overheid biezonder weinig maneuvreerruimte inzake de interpretatie van de Maastrichtcriteria waaraan de lidstaten van de Europese Unie (EU) moeten voldoen om te kunnen toetreden tot de derde en definitieve faze van de Europese Monetaire Unie of EMU (zie kader : Strikte normen). Het stringente karakter van deze jurisprudentie en vooral de verstrekkende implikaties ervan voor de verdere Europese monetaire integratie ontsnapten duidelijk ook niet aan de aandacht van Alexandre Lamfalussy, Belgisch bankier en ekonoom en thans voorzitter van het Europees Monetair Instituut, de voorloper van wat de Europese Centrale Bank moet worden. Het EMI is gehuisvest in Frankfurt, thuishaven van de machtige Bundesbank, de Duitse centrale bank.
VERGEET 1 JANUARI 1997.
Het Verdrag van Maastricht bevat twee magische data, nl. 1 januari 1997 en 1 januari 1999. De EMU kan begin 1997 van start gaan indien op dat moment een meerderheid van de EU-lidstaten voldoet aan de toelatingscriteria. Haalt men dit kwotum niet, dan kunnen per begin 1999 die lidstaten van start gaan die wél aan de criteria voldoen ook al vormen zij binnen de EU slechts een minderheid.
Reeds in oktober vorig jaar liet Alexandre Lamfalussy zich in een gesprek met de Financial Times ontvallen dat hij 1 januari 1997 niet haalbaar achtte als startdatum. Vermits vandaag enkel Luxemburg aan de Maastrichtcriteria voldoet, mogen we 1 januari 1997 inderdaad stilaan definitief gaan vergeten zodat de optie van een start begin 1999 met een beperkte groep van landen het voor de hand liggende objektief wordt. Die beperkte groep bestaat dan volgens de meest gangbare opinie uit Duitsland, Frankrijk, Nederland, België en Luxemburg.
Maar op een recente ontbijtkonferentie in Brussel waarschuwde diezelfde Lamfalussy ervoor dat België helemaal niet zeker kan zijn van zijn plaats in die startgroep. Vooral het criterium van de overheidsschuld speelt ons land daarbij parten. Artikel 104c van het Verdrag van Maastricht voorziet dat de verhouding overheidsschuld/BBP de referentiewaarde 60 % niet mag overschrijden “tenzij deze ratio op voldoende wijze daalt en de referentiewaarde benadert aan een aanvaardbaar ritme”.
Alles draait nu rond de interpretatie van die laatste zinsnede door de Duitsers, de monetaire prima donna’s van de EU. Reimut Jochimsen, president van de Bundesbank voor de regio Noordrijn-Westfalen, zette vorig jaar in de lente een schuldratio van 90 % als absoluut minimum voorop (zie Trends van 28 april 1994). Alexandre Lamfalussy wees er in Brussel op dat Ierland in november 1994 van de ministers van Financiën de EMU-zegen kreeg nadat het op enkele jaren tijd zijn schuldratio terugbracht van 119 % naar… 90 %. Dat groen licht voor Ierland kwam er pas, zo stipte ook Lamfalussy aan, na scherp Duits verzet, in hoge mate gebaseerd op het Limbach-arrest van het Bundesverfassungsgericht.
ONHAALBAAR VOOR BELGIE.
De Leuvense hoogleraar en VLD-senator Paul De Grauwe zet in zijn jongste rapport “De EMU zonder België ? ” (Leuvense Economische Standpunten, 1995/78) nog eens één en ander op een rij inzake de te verwachten evolutie van de Belgische overheidsschuld. De Grauwe gaat bij zijn projekties uit van enerzijds een schuldratio van 140 % in 1994 en anderzijds van een verschil tussen nominale rente en nominale groei van 2 procentpunten. Hoe kleiner dit verschil tussen rente en groei, hoe beter voor de evolutie van de schuldratio. De 2-procentpunten-hypotese mag een optimistisch uitgangspunt heten : sedert België lid is van het EMS bedroeg het rente-groeidifferentiaal jaarlijks gemiddeld 3,4 procentpunten.
Bijgaande tabel (Onbegonnen Werk) geeft aan dat België aan de hand van de twee thans circulerende normen inzake het begrotingsdeficit nooit verder geraakt dan een schuldratio van 125 % tegen 1999. De ene norm betreft de welbekende 3 %-regel voor het financieringssaldo zoals voorzien in het Verdrag van Maastricht en de andere de door De Grauwe gelanceerde en sedert kort door premier Dehaene overgenomen norm voor het primaire saldo, d.i. het begrotingsresultaat exclusief rentelasten. Voor dit primair saldo rekent De Grauwe met een surplus gelijk aan 6,3 % van het BBP, zoals vooropgesteld in de Algemene Toelichting bij de Rijksmiddelenbegroting 1995. Het hanteren van een primair surplus van 6,3 % als norm duwt vooral na 2000 de schuldratio snel en sterk naar beneden.
Om de schuldratio tegen 1999 in de buurt van de 100 % te krijgen dus nog een flink stuk verwijderd van de 90 % van de Ieren moet er de komende jaren een bijkomende saneringsoperatie van 420 miljard frank komen. “De voorgaande saneringsoperaties verbleken hierbij, ” zo merkt Paul De Grauwe terecht op. Ook uitzonderlijk optimistische hypotesen inzake het rente-groeiverschil klaren de klus niet : zelfs als dit verschil op nul zou terugvallen, blijft men in 1999 nog met een schuldratio van 116 % opgezadeld.
GEEN DUITSE INTERESSE.
Wat alle mogelijke scenario’s en bespiegelingen rond de toekomst van de EMU nog danig overhoop kan halen, is het intergoevernementele overleg dat volgend jaar moet plaatsvinden over het Verdrag van Maastricht. Bestaat de kans dat men daar besluit tot de start van de finale faze van de EMU met een beperkte groep van landen ergens tussen begin 1997 en eind 1998 ? Neen, want dit scenario veronderstelt dat een meerderheid van EU-lidstaten vrijwillig afstand doet van het recht om deel uit te maken van de EMU.
Blijft dan de optie om begin 1999 met een beperkte groep van landen van start te gaan. De Grauwe deelt de opinie van Lamfalussy dat de aanwezigheid van België in die startgroep niet voor de hand ligt. Nog fundamenteler is de groeiende onwil van Duitse kant om zich in heel het EMU-proces formeel en onherroepelijk te engageren. Eigenlijk zouden onze oosterburen wel een beetje gek zijn om dat te doen. Zij beschikken vandaag immers de facto over een monopoliepositie : zij en zij alleen bepalen de monetaire koers die Europa vaart. De Franse liefde voor de EMU is bijna uitsluitend ingegeven door het brandende verlangen om die Duitse hegemonie te doorbreken en mee aan de beslissingstafel te kunnen gaan zitten.
John Williamson, een Britse ekonoom die als senior fellow verbonden is aan het befaamde Institute for International Economics in Washington, vatte voor Trends de Duitse houding t.a.v. de EMU als volgt samen : “Wat de Bundesbank betreft, liggen de kaarten duidelijk op tafel : het hele EMU-projekt hoeft voor hen echt niet. De Duitse regering dient uiteraard met een aantal politieke faktoren rekening te houden, maar toch kan ik me niet inbeelden dat zij een EMU zouden aanvaarden waarin de Duitse vizie op het monetaire beleid niet volledig en als in beton gegoten wordt overgenomen. Heerst daar ook maar de minste twijfel over, dan haken ze af. “
Johan Van Overtveldt
ALEXANDRE LAMFALUSSY (EUROPEES MONETAIR INSTITUUT) Het arrest van het Bundesverfassungsgericht van 13 oktober 1993 heeft verstrekkende implikaties voor de Duitse houding tegenover verdere Europese monetaire integratie.
De Belgische schuldratio geraakt tegen 1999 niet onder 125 %.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier