MODE & KUNST. 1960-1990
Rond het lichaam
Dialoog. Fusie. Konfrontatie. Breuk.
De tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten laat zien
hoe mode en kunst vanaf de jaren ’60 op elkaar hebben ingespeeld.
We kuieren door de zalen in het gezelschap van
modeontwerper Olivier Strelli en architekt Jan Thomaes :
een subjektieve wandeling.
CARINE ANSELME
FOTO’S : GERALD DAUPHIN & PSK
Twee Belgische persoonlijkheden : Olivier Strelli en Jan Thomaes.
Olivier Strelli is een van de weinige Belgische ontwerpers die overal ter wereld naam heeft gemaakt. Zijn belangstelling voor kleuren en grafiek blijkt al meteen uit zijn eerste ontwerpen van 1975. Het zijn bedrukte stoffen voor een Afrikaanse kollektie (Strelli woonde tot 1974 in Zaïre). In 1979 kwam zijn eerste volledige kollektie uit. Het Strelli-gamma is ondertussen uitgebreid met schoenen, tassen en parfums. Wat vindt hij zo leuk aan zijn beroep ? “Van een vlakke stof vertrekken en ze volume geven. “
Maar Olivier Strelli is ook een kunstliefhebber. Zijn eigen verzameling is heel specifiek : werken uit de pop-art of uitgesproken grafisch werk van Alechinsky of Keith Haring. “Al het grafische interesseert me. Ik hou bijvoorbeeld meer van mannequins van het bruine type, omdat hun gezicht vaak beter uitgesneden is. “
Wat mode en kunst volgens hem bij elkaar brengt, is het werken met materialen. “Er zijn nu zoveel nieuwe materialen, dat ons werk uitgesproken artistiek wordt. ” En de kleur, die brengt beide natuurlijk ook samen. Vermeldenswaard is dat Olivier Strelli een artistieke prijs in het leven heeft geroepen : om de twee jaar geeft hij jong talent de kans om kreaties te maken en vooral om in kontakt te komen met de industrie. ‘Kunst in de stad’, ‘Leve het verschil’ en ‘Rassenvermenging’ waren enkele van de tema’s.
De Antwerpenaar Jan Thomaes daarentegen heeft altijd voeling gehad met de artistieke wereld. Toen zijn studies architektuur en kunstgeschiedenis erop zaten, begon hij in 1985 te werken als assistent van de technische direktie in de Koninklijke Muntschouwburg. Maar bezeten als hij was door het patrimonium, keerde hij algauw naar de architektuur terug. Eerst als medewerker van het studiebureau van Claire Bataille & Paul ibens, later, in 1988, op eigen benen. Hij realizeert eigen ontwerpen of werkt samen met Giedo Driesen en Ian Meersman. Tot zijn meest spectaculaire verwezenlijkingen behoren het Belgisch paviljoen op de Wereldtentoonstelling 1992 in Sevilla en de vormgeving van twee zalen in het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, die binnenkort opengaan. Mode laat hem niet koud, want zelf gaat hij altijd gekleed in Dries Van Noten, Dirk Bikkembergs of Paul Smith. De winkel van Dries Van Noten in Antwerpen werd overigens door hem ontworpen. “Ik hou van mode, vooral omdat ik van estetische dingen hou”, dixit Jan Thomaes.
Onze gidsen van één dag zijn dus liefhebbers van mode en kunst, maar ze laten zich vooral leiden door hun emotie. Ons gesprek verliep van de hak op de tak, maar het begrip emotie kwam altijd terug. Vaak hadden ze minder belangstelling voor het intellektuele koncept of de symboliek van een kunstwerk of modeontwerp. Wat telde, was of ze onmiddellijk emotioneel werden geraakt. Wat volgt, zijn enkele van hun persoonlijke bedenkingen tijdens de wandeling.
Allereerst, wat betekent mode voor jullie ?
Jan Thomaes : Het is vooral een manier om zich te beschermen. In beide richtingen : zich niet laten zien en zich beschermen tegen agressie van buitenaf.
Olivier Strelli : Daar ben ik het niet mee eens. Voor mij is het opschik. De manier waarop men wil worden waargenomen.
En kunst ?
Thomaes : Het is moeilijk om daar een definitie van te geven. Daar kun je uren over diskussiëren. Voor mij is kunst een soort van reflektie over wat er gebeurt. Maar om van daaruit te zeggen dat mode kunst is… Voor mij ligt de mode dichter bij de architektuur. Ze hebben allebei een goede reden om ekonomisch te zijn.
Strelli : Dat is waar. Voor mij is kunst in zijn oorspronkelijke betekenis belangeloos (ook al wordt er de jongste decennia nogal eens misbruik van gemaakt). De mode daarentegen is commercieel.
We staan hier voor een mini-mantelpakje van Courrèges van 1969, waarvan het ontwerp ontegensprekelijk aan een raket doet denken, iets wat in dat jaar biezonder aktueel was. Denken jullie dat maatschappelijke gebeurtenissen de mode beïnvloeden ?
Strelli : Nog geen klein beetje ! We hebben nauwelijks de mond vol over de landen van het voormalige Oostblok en er verschijnen al overal grote bloemen, geïnspireerd op de volkskunst van die landen.
Thomaes : Ja, het is zoals met de ekologische beweging. Die wordt ook door veel ontwerpers én kunstenaars aangegrepen. Maar om het verder over Courrèges te hebben, ik vind hem intellektueel oppervlakkig.
Strelli : Daar ben ik het niet mee eens. Ik vind dat hij iets heel persoonlijks heeft gebracht, het futurisme. In 1969 was dat heel moedig. Hij was toen het idool van het publiek. Maar wat wel waar is, is dat hij nooit iets anders heeft gedaan. Op een bepaald moment heeft hij een buitengewoon idee gehad, maar wat hij later heeft gemaakt, was middelmatig. Maar het feit dat je in je leven al op één zo’n verrassend idee komt, is sowieso al heel sterk.
Thomaes : Iets dergelijks zie je ook bij kunstenaars. Neem Vasarely. Na een poos wordt dat vervelend.
Strelli : Het is niet alleen vervelend voor ons, maar vooral voor hem. Wat niet wegneemt dat het belangrijk is om de eerste te zijn.
Dit ensemble, in 1970 ontworpen door Gijs Bakker en Emmy van Leersum, is bijna teatraal en doet denken aan de ontwerpen van Oskar Schlemmer in het begin van de eeuw. In die periode streefden sommige groepen van kunstenaars naar een totaalkunst waarin het kledingstuk, getekend door Chagall, Malevitsj of Rodchenko, zich net zozeer kunst mocht noemen als al de rest. Wat denken jullie daarover ?
Thomaes : Het is zoals bij Van de Velde. Toen hij zijn eigen huis in Ukkel ontwierp, tekende hij voor zijn vrouw meteen ook een kollektie kleren die bij het huis paste. Dat is bijna diktatuur. Daar hou ik niet van. In het teater daarentegen was het experimentele onderzoek interessant. De kunstenaars hadden de behoefte zich in de totaliteit uit te drukken.
Strelli : Bij mij is dat ook zo als ik ontwerp. Ik zou niet kunnen verdragen dat iemand anders de modeshow organizeert.
We staan hier voor een uitstalraam, in 1961 door Andy Warhol ontworpen voor de Bonwit Teller-winkels in New York, waarin etalagepoppen en werken uit de pop-art worden samengebracht. Is dat nog kunst volgens jullie ?
Strelli : Allereerst, Warhol was ook etalagist. Bovendien is een uitstalraam een expressie-oppervlak. Het is zoals een tentoonstelling.
Thomaes : In het begin van de jaren ’60 moet dat echt een revolutie geweest zijn.
Strelli : Voor mij is dat de allermooiste kunst, kunst in de straat. Die valt overigens samen met het moment waarop de mode ook naar het voetpad is afgedaald, met de eerste kollekties konfektiekleding. Het was het begin van een nieuw tijdperk. Kleren werden in massa geproduceerd en men ging zich met een groep vereenzelvigen. Ik draag dát uniform, dus ik behoor tot die clan. Het is het begin van de merken-hegemonie.
Met de modeontwerpen van deze zaal verlaat het kunstwerk de wand, zoals met deze Mondriaan-, Picasso- of Léger-jurken van Yves Saint Laurent, de Campbell Soup-jurk van Warhol voor Jean-Charles de Castelbajac, of de Georges de la Tour-jurken van Paco Rabanne. Zijn jullie van mening dat een jurk het statuut van kunstwerk krijgt, als je een doek op stof overbrengt ?
Thomaes : Nee ! (beslist) Zoiets beweren is wansmakelijk.
Strelli : Het is Mondriaan die deze jurk een ziel geeft. Hij is de kunstenaar. Voor mij is dat typisch voor de demokratizering van de mode, het was normaal dat het kunstwerk het museum verliet. Maar de Mondriaan-jurk van Yves Saint Laurent is wel een technisch hoogstandje. Voor een tentoonstelling Mode en Kunst is hij evenwel iets te evident.
Dit is een serie foto’s van een prachtige bodypainting (een volledig beschilderd lichaam), uitgevoerd door Keith Haring. Kan deze manier om het lichaam op een bijna primitieve manier met tekeningen te bedekken, tot de mode gerekend worden ?
Strelli : Nee, daarvoor is het te exhibitionistisch. Maar het is wel prachtig !
We bevinden ons nu in het gedeelte van de tentoonstelling dat de benaming “Vergankelijkheid” meekreeg. Hier werden instant-mades samengebracht met modeontwerpen uit de jaren ’90, getekend Rei Kawakubo van Comme des Garçons. Dit ligt ver af van wat meestal voor mooi en verleidelijk doorgaat. Soms kun je de kleren niet eens dragen. Hoe staan jullie daartegenover ?
Strelli : De ontwerpen van Rei Kawakubo getuigen van een grote intellektuele rijkdom. Ze snijden je de adem af ! Het ontroert me echt. Een echte band met de kunst is er niet, maar het is wel artistiek.
Thomaes : Als je meer intellektueel of artistiek op het niveau van de mode bezig bent, telt de vraag of het ‘draagbaar’ is niet meer. Dat heeft er niks mee te maken.
Strelli : Integendeel, in een tentoonstelling Mode en Kunst kan het perfekt dat iets niet draagbaar is. Dat is ook niet de bedoeling van deze ontwerpen geweest, het moest verrassend zijn en ik vind dat geslaagd.
Thomaes : Zij rekupereert nogal wat. “Ik kan ook in mijn deken knippen”, zullen de mensen misschien zeggen.
Strelli : Ja, maar dat is gemakkelijk. Iets dergelijks kun je ook van sommige kunstwerken zeggen. Akkoord, iedereen kan een vlek maken. Maar het kwam erop aan dat op het goede moment te doen. Rei Kawakubo was de eerste om met rekuperatiemateriaal te werken. Alles wat daarna kwam, is nabootsing. Wat mij interesseert, is wie het voor het eerst heeft gedaan.
Thomaes : En ze is een Japanse ! Japan is een van de sterkste ekonomische machten en Rei Kawakubo rekupereert wat haar landgenoten in de vuilnisemmer kieperen. De Japanners zijn trouwens de koningen van de wergwerpartikelen.
Dit zijn de befaamde ‘plissés’ van Issey Miyake. Het is heel gekonstrueerd. Is dat dan kunst, volgens jullie ?
Strelli : Het is de kunst van de know-how. Het is architekturaal. Het is prachtig.
Thomaes : Niet gedragen lijkt het zelfs helemaal niet op een kledingstuk. Veeleer op een beeldhouwwerk.
Strelli : Dat is echte kunst, die bovendien gekocht wordt.
Thomaes : Dat klopt. Van alles wat we hebben gezien, ligt dit het dichtst bij de kunst.
Ook Yohji Yamamoto gaat grafisch heel ver. Wat vinden jullie hiervan ?
Strelli : Hier is een enorm werk gebeurd op het vlak van de volumes, de materialen en hun verwerking. Ik val ervoor. Miyake en Yamamoto zijn volgens mij de ontwerpers die het best aansluiten bij het tema van deze tentoonstelling. Ik hou van dat spontane likje gouden verf op de regenjas. Het is emotioneel vergelijkbaar met bodypainting.
Dit is het einde van onze wandeling. Wat zijn jullie slotopmerkingen ?
Thomaes en Strelli (eensgezind) : Het lichaam had het tema van de tentoonstelling moeten zijn, het lichaam en de kunst. Het is een beetje verwarrend. Als je het werk ziet van Yves Klein, de antropometrie in de reproduktie van de lijnen van het lichaam, de bodypainting van Keith Haring, de op een mummie gelijkende skulptuur van Kiki Smith of nog veel andere, het is echt het lichaam dat in de tentoonstelling centraal had moeten staan.
Strelli : Ik heb hier wel kleren gezien die ik nooit eerder had gezien. En dat deed me iets. Maar persoonlijk vind ik dat er niet veel kunstwerken bij waren. Bovendien krijg je de indruk dat de tentoonstelling is samengesteld door iemand uit de kunstwereld. De referentie naar de mode is dikwijls nogal evident.
Tentoonstelling “Mode en Kunst, 1960-1990”, van 29 september 1995 tot 7 januari 1996, ‘s avonds toegankelijk tot 22 uur op de woensdagen 8/11 en 13/12, Paleis voor Schone Kunsten, Koningsstraat 10, 1000 Brussel. Tel : (02) 507.84.68.
Jan Thomaes, architekt.
Olivier Strelli, modeontwerper.
Yamamoto, een ontwerper die biezonder in de smaak valt bij Olivier Strelli.
Jan Thomaes heeft veel waardering voor het werk van Issey Miyake.
Mondriaan, geïnterpreteerd door Yves Saint Laurent : een (te ?) nadrukkelijk verband tussen mode en kunst.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier