Misschien blijft u maar beter thuis
De harmonisering van de sociale zekerheid in Europa kunnen we wel vergeten, en dus ook de grotere mobiliteit van werknemers.
Niet dat de mensen staan te dringen om in een ander Europees land te gaan werken – de bewoners van de nieuwe lidstaten in de aanvangsfase niet te na gesproken. Maar het hele discours over skills and mobility dat op de top in Barcelona aan bod komt, blijft een lege doos als men de socialezekerheidsstelsels binnen Europa niet beter op één lijn krijgt. En ze zijn wel érg verschillend, zowel qua uitgaven als qua inkomsten.
Het is al verschrikkelijk moeilijk een behoorlijke oplossing uit te werken voor de grensarbeiders. Laat staan dat men het dan eens kan worden over het probleemloos in elkaar schuiven van pensioenstelsels. Toegegeven, er zijn overeenkomsten in verband met ziekteverzekering en er worden pensioenen die in het ene land zijn opgebouwd in een ander land uitbetaald, maar dat zijn randverschijnselen. Zodra er in grote mate gebruik van wordt gemaakt, krijg je onvermijdelijk ‘politieke’ problemen. Zelfs zaken die door de werkgevers en werknemers worden gefinancierd, zoals bedrijfspensioenen, blijven in het dak steken. Europa raakt het immers maar niet eens over het ogenblik van belasting, over de hoogte van de aanslag en zelfs niet over de vraag of het overlevingsrisico mag worden afgedekt.
Op z’n Luxemburgs. Het probleem zou minder groot zijn als alle lidstaten op Luxemburgse voet konden leven. Daar liggen de sociale uitkeringen 2,5-maal hoger dan in Spanje, hoewel beide landen 20% van hun bruto nationaal product (BNP) eraan besteden. Ierland besteedt nauwelijks 14,7%, met een hogere uitkering dan in Spanje. Frankrijk, Duitsland en Denemarken hebben er 30% van hun nationale welvaart voor over. De totale uitgaven zijn in Europa lichtjes gedaald. Gemiddeld is het aandeel van de inkomsten uit bijdragen vrij aanzienlijk gezakt, maar dat is logischerwijze gecompenseerd door het grote stuk dat uit de belastingpot wordt genomen.
Interessant zijn de verschillen tussen de lidstaten. In Denemarken en Nederland daalde het belastingaandeel met 10 procentpunten, terwijl in Frankrijk en Italië de sociale bijdragen met evenveel afnamen. In België komt nog altijd 72% uit bijdragen, en daarmee zijn we samen met Spanje en Frankrijk koplopers.
Voeg bij de verschillen in financiering de verschillen in uitkeringen en de belastingregimes, en je ziet meteen dat je eigenlijk geen kant op kunt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de aanbevelingen van de experts om de mobiliteit in Europa te vergroten, blijven steken in algemeenheden als een betere wederzijdse erkenning van diploma’s, meer uitwisselingsprogramma’s en de zeer vrijblijvende aanmoediging om naast de eigen taal ook nog twee andere talen te leren. Allemaal goed bedoeld, maar vrijwel zeker wordt voor al de lidstaten – Groot-Brittannië inbegrepen – Engels de tweede taal.
Nederland als voorbeeld. Maar wat het stelsel van financiering en uitkering ook is, de druk om de twee polen in evenwicht te houden vergroot. Pensioenen en aanverwante uitkeringen souperen nu al 46% van de koek op, gevolgd door ziekteverzekering met 35% en kinderbijslag met 8,5%. Werkloosheidsuitkeringen hebben vooralsnog genoeg aan 6,8%.
Als men politiek geblokkeerd zit, en daardoor de bijdragen niet kan verhogen en zelfs moet verminderen, terwijl ook de belastingheffing beperkt is, dan moeten we naar alternatieve financieringsmethoden zoeken. Men kan, zoals in België, een tussenpersoon gedeeltelijk de klus laten klaren. Op die manier laat je de ziekenfondsen een extra bijdrage innen om het tekort in de ziekteverzekering bij te passen. Je kunt natuurlijk ook de uitkeringen doen dalen door ze afhankelijk te maken van het inkomen. Maar die oefening is doorgaans politiek moeilijk verteerbaar.
Een idee dat meer opgeld maakt, is het inschakelen van de bedrijven om de zaken onder controle te krijgen. Nederland is daarvan het beste voorbeeld. Door een veralgemening van de bedrijfspensioenen hebben ze veel minder last van de pensioenexplosie die over tien jaar start, kunnen ze de financiering uit belastingen doen afnemen, en houden ze nog wat over om aan zaken zoals werkgelegenheid te besteden. Bij ons zet die trend zich ook door. Agoria (voorheen Fabrimetal) heeft baanbrekend werk verricht door een sectoraal pensioenfonds op te richten. De werkgevers betalen de bijdrage, berekend als een percentage op het loon. De bedoeling is om het stelsel uit te breiden tot alle (?) bedrijfstakken en het te laten gelden voor alle aangesloten ondernemingen. De opt-out-mogelijkheid zou men willen laten vallen en het beheer van het fonds zou aan patroons en vakbonden worden toevertrouwd.
De voordelen zijn dat voor een grote groep mensen buitenwettelijke pensioenrechten worden opgebouwd, dat ze per ‘sector’ worden beheerd en ze daardoor soepeler zijn bij verandering van job. Voor de bedrijven wordt het een onderdeel van het pakket ‘lonen en sociale voordelen’.
Of we er uiteindelijk als burger financieel beter aan toe zullen zijn, is niet zeker. Maar de overheid krijgt in elk geval meer ruimte om de wettelijke pensioenen beter te sturen, zodat de druk om er minder populaire oplossingen voor te vinden vermindert. Veel zal het niet bijdragen tot een versoepeling van de standpunten over de harmonisering van de socialezekerheidsstelsels in Europa, maar kwaad kan het zeker niet.
Huib Crauwels [{ssquf}]
De auteur is sinds 1990 European Affairs Officer bij een multinational en was voordien actief in de pers- en de financiële wereld.
Europa zit met verschillende financieringen, uitkeringen en belastingregimes. Kortom, sociaal kan het geen kant op.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier