Loonverst(r)ikking
De Belgische concurrentiepositie is schrikbarend uit koers. Kredietbank-econoom Danny Geerts formuleert concrete voorstellen voor het loonbeleid na 1996. De Belgische loonvorming staat haaks op de harde-muntpolitiek. Nieuw Leuvens onderzoekswerk zet vraagtekens bij het succes van dat sterke-frankbeleid.
“Eigenlijk is de Europese Commissie beleefd geweest,” zegt Danny Geerts, directeur van de studiedienst van de Kredietbank, over het recent verschenen economisch jaarverslag van de Europese Commissie. Daarin wordt voor België tussen 1990 en 1995 een verlies aan concurrentiekracht van 13 % becijferd. Danny Geerts volgt de evolutie van de competitieve positie van de Belgische economie al jaren op de voet. “Schuif gewoon het basisjaar op van 1990 naar 1989 en je komt uit op een competitief nadeel voor ons land van 19 %,” aldus de KB-studax. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven neemt dan weer 1987 als basisjaar. Dat geeft een verlies aan concurrentievermogen van 11 %.
Deze cijfers slaan op de loonkost per eenheid product dit is de loonkost gecorrigeerd voor de evolutie van de productiviteit van ons land ten overstaan van 19 andere industrielanden. In het bovenste gedeelte van de grafiek Uit de pas ondervangen we enigszins de steeds weerkerende discussie over welk jaar het meest geschikt is als vergelijkingsbasis. We kiezen immers als referentie voor het gemiddelde van de periode 1985-89. Vermits de cijfers uitgedrukt zijn in gemeenschappelijke munt laten ook de wisselkoersfluctuaties er zich in voelen. Hoewel er zich ook een duidelijke matiging op het loonfront manifesteerde, klom de VS bijkomend via de dollardevaluatie naar een erg competitieve situatie.
De voorbije jaren kreeg ook in Europa de parameter loonkost per eenheid product steeds meer kritiek. Dat komt omdat hij misschien een perverse productiviteitsstijging verhult : de hoge loonkost en/of stroeve werking van de arbeidsmarkt zorgt ervoor dat arbeid wordt uitgestoten (zie ook Trends van 21 september en 5 oktober 1995). Daarom is het aan te raden om ook naar de loonkost per werknemer te kijken. Zoals blijkt uit het onderste gedeelte van bijgaande grafiek komt hieruit echter een volkomen parallel beeld naar voren. De concurrentiepositie van de Belgische economie ging in de jaren negentig schrikbarend achteruit. Uiteraard is de achteruitgang het meest uitgesproken tegenover devaluerende landen als de VS, Italië en het VK. We incasseerden echter ook rake klappen ten opzichte van harde-muntbroeders als Duitsland, Nederland en zelfs Frankrijk.
WELKE BLOKKERING ?
De lichte ombuiging die zich in 1996 zou moeten manifesteren, heeft veel weg van een druppel op een hete plaat en dit terwijl eind dit jaar de loonblokkering afloopt. Danny Geerts : “Ik vind die blokkering een eufemisme. De indexering is intact gebleven. Van enige vermindering van de reële loonkost is zo goed als geen sprake. Tot en met 1995 deden onze voornaamste handelspartners duidelijk meer ingrijpende dingen op het loonfront dan wij. Het argument dat als iedereen aan loonmatiging doet, het allemaal niks uithaalt, snijdt gedeeltelijk hout inzake de concurrentiepositie. Bij een samendrukken van de loonkost zal economische groei echter onvermijdelijk opnieuw arbeidsintensiever worden. Dit effect wordt nog versterkt als ook de buurlanden aan loonmatiging doen.”
Met de relatie tussen reële economische groei en jobschepping zit inderdaad duidelijk iets fout. Over de periode 1990-’95 groeide de Belgische economie globaal met 7,1 % terwijl de tewerkstelling met 2,2 % terugliep (zie grafiek : Groei met Jobkramp). Alleen de Duitse economie kende een nog schevere verhouding, maar hier moet men uiteraard rekening houden met de effecten van de draconische saneringen in het vroegere Oost-Duitsland. Zeer opvallend is dat Nederland qua jobintensiteit van de economische groei zelfs voor de VS nauwelijks moet onderdoen. Danny Geerts : “Uit de Nederlandse cijfers spreekt toch wel overduidelijk het resultaat van een loonmatiging die eigenlijk al sedert het einde van de jaren zeventig werd volgehouden. Voor de rest is de Nederlandse economie immers in hoge mate vergelijkbaar met de Belgische : een kleine, open economie, een ver doorgedreven systeem van welvaartsstaat, een vergelijkbare graad van economische ontwikkeling enzovoort.”
Over hoe het tegen deze achtergrond na 1996 verder moet met de loonvorming, heeft de KB-econoom welomlijnde ideeën : “Verdere loonmatiging is absoluut noodzakelijk. Twee elementen zijn volgens mij vereist. Ten eerste, de schepping van een permanent kader waarbij werkgevers automatisch verplicht worden om CAO’s naast zich neer te leggen als de lonen ten overstaan van Duitsland, Nederland en Frankrijk echt uit de hand lopen. Ten tweede, over de periode 1997-2000 zou, inclusief de indexaanpassingen, de globale loonstijging maximaal 6 % mogen bedragen. Zo’n akkoord zou erg positief inwerken op het algemeen vertrouwensklimaat en de werkgelegenheidscreatie.”
NATIONALE BANK TE POLITIEK.
Het heeft volgens Danny Geerts absoluut geen zin om nu te proberen de Belgische competitieve positie te herstellen met het laten varen van onze harde-muntpolitiek (zie ook kader : Dubbeltje op zijn kant). Hij ziet echter andere problemen : “De Nationale Bank zit fout als ze concurrentiepositie gelijkstelt met de betalingsbalanssituatie, lage inflatie of lage rente. Men staart zich blind op het feit dat een verlies aan concurrentievermogen er aanvankelijk uitziet als een verbetering van de ruilvoet. Zwitserland heeft een nog veel riantere externe positie, maar het land kreunt onder de druk van zijn sterke munt.”
De rare kronkel van de Nationale Bank over de Belgische competitieve situatie illustreert pijnlijk de wijze waarop zij, parallel met een toegenomen statutaire onafhankelijkheid, de economische orthodoxie steeds opvallender laat varen. Danny Geerts : “Het verschil tussen enerzijds de Belgische en anderzijds de Nederlandse en Duitse centrale bank is in dit opzicht toch wel flagrant. Ik zie voor deze scheefgroeiing maar één structurele oplossing. Bepaal bij wet dat de leden van het directiecomité van de Nationale Bank, ondanks een toegenomen statutaire onafhankelijkheid, gedurende minstens 10 jaar voor hun aanstelling geen politieke of semi-politieke post mogen hebben bezet. Dan zou je pas echt onafhankelijkheid van de centrale bank ten aanzien van de politiek krijgen.”
JOHAN VAN OVERTVELDT
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier