Literair testament
Op 4 juli wordt Paul De Wispelaere 70. Via de omweg van een roman blikt hij terug op al die jaren. Dat gebeurt op een herkenbaar wispelaereske wijze: doordrenkt van weemoed, maar van de meligheid gered door een strak cerebrale benadering van een rist steeds weerkerende thema’s.
Aanvankelijk brengt Paul De Wispelaere zijn trouwe lezers aan het schrikken. Zij weten immers dat hij zijn werk doorgaans sopt in een autobiografisch bad. Het naamloze ik-personage in En de liefste dingen nog verder lijdt aan kanker en heeft bij het begin van het boek nog hooguit een jaar te leven. Voeg daar een opvallend aantal déjà lu-situaties aan toe, evenals personages die gekloond lijken uit zijn vroegere boeken, en de indruk ontstaat dat je een literair testament in handen hebt. De roman bevat zelfs zoveel referenties naar het eigen oeuvre, dat het al gauw de allure van een Archimedisch punt aanneemt – het steunpunt van waaruit men alles overzien én begrijpen kan, de sleutel tot zijn Verzameld Werk, de synthese van zijn literaire credo.
De trouwe lezer beseft echter ook dat De Wispelaere zich even goed verhult achter zijn ik-personages, die niet toevallig geregeld overschakelen op het hij-perspectief. Dit jongleren met feiten en fictie behoort tot de spil van zijn werk, dat de problematische verhouding aftast tussen de werkelijkheid en de literaire weergave ervan.
De ik-figuur in En de liefste dingen nog verder is even oud als de auteur. Nu zijn dood onafwendbaar op hem afkomt, roept hij zijn leven nog een laatste keer op door het opschrijven van herinneringen, bespiegelingen en brieven. Zijn kinderjaren in de jaren dertig ontbreken niet, oorlogsherinneringen en relaties evenmin. De verhoudingen zorgen zelfs voor de impliciete indeling van zijn leven in een aantal tijdperken. Hij kijkt naar een foto uit 1958, waarop hij (“met kortgeknipt en gladgekamd haar met een messcherpe scheiding erin, en een broek met kachelpijpen aan. Belachelijk.”) naast zijn vrouw Yvonne staat (“met ingesnoerde taille, puntige borsten en hoge naaldhakken”). Tegen zijn zin wandelde hij hand in hand tussen de paviljoenen op de Expo ’58. Nadien komen Viviane en vooral Marlies in zijn leven. Nu echter fietst enkel een jong buurmeisje voorbij. De symboliek is niet altijd even subtiel in deze roman.
Alweer schenkt De Wispelaere ons een onberispelijke taal en een afgewogen stijl. Alweer vindt hij het serene evenwicht tussen gevoel en rede, tussen verlangen en wanhoop, tussen woede en berusting. Toch kunnen we deze roman onmogelijk uitroepen tot een meesterwerk. De Wispelaere strooide te kwistig met simpele en zelfs simplistische maatschappijkritiek. Ook al heeft hij overschot van gelijk, we hadden de opmerkingen graag verwerkt gezien en niet opstellerig in de tekst geduwd. Bovendien lijkt het boek meer een wispelaereske invuloefening dan een nieuwe roman. Atlas, 231 blz., 700 fr.
LUC DE DECKER
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier