Leve de loonnorm
Morgen, vrijdag 29 november, moet het al veel duidelijker zijn of een interprofessioneel akkoord mét een loonnorm mogelijk is. De sociale partners zullen elkaar dan drie keer kort na elkaar hebben ontmoet.
Als die norm er toch niet komt, is dat volgens Walter Nonneman,Ufsia-professor en ex-kabinetschef van premier Jean-Luc Dehaene (CD&V), niet erg (zie blz. 16). Nonneman vindt dat een loonnorm de arbeidsmarkt inflexibel maakt: voor goed presterende bedrijven ligt hij te laag, voor slecht presterende te hoog.
Wie naast deze redenering een economisch handboek legt, zal geen fouten vinden. Maar de vraag is of dit theoretische model ook het beste is voor ons land. Een land waar de machtige vakbonden een cruciale rol spelen.
Zonder centrale loonnorm zullen de loononderhandelingen verschuiven van de sector naar de onderneming. Voor grote bedrijven zal er hierdoor niet zoveel veranderen. Maar in kleine en middelgrote ondernemingen zal de werkgever aan tafel moeten gaan zitten met goed getrainde vakbondsonderhandelaars. Vrijgestelden die zich veertig uur per week aan vakbondswerk kunnen wijden tegenover een patron die tegelijkertijd zijn winkel draaiende moet houden. De verhouding zal niet evenwichtig zijn en in het voordeel van de vakbond uitdraaien. Die vermenigvuldiging van overleginspanningen van een paar tientallen sectoren naar honderdduizenden bedrijven kan moeilijk efficiënt worden genoemd.
Met onderhandelingen op ondernemingsvlak ontstaat er concurrentie tussen bedrijven in dezelfde sector. Niets op tegen, maar dan wel om de juiste redenen. En in onze Belgische situatie zal geen helende en marktconforme concurrentie ontstaan tussen goede en slechte bedrijven, wel tussen bedrijven met een sterke syndicale macht en bedrijven met een zwakke syndicale macht. De arbeidsmarktcorrecties die daaruit voortvloeien, zullen niet die zijn die Walter Nonneman op het oog heeft. Een onderhandeling op sectorvlak biedt dan toch meer garanties voor een eerlijke concurrentie.
Derde reden voor het behoud van het huidige systeem is de matigende invloed ervan. Sinds de invoering van de loonnorm in 1996 heeft België zich in vergelijking met de buurlanden beter kunnen handhaven dan in het verleden. Waarom? Onder meer omdat de vakbondsleiders tot op zekere (en wisselende) hoogte staatslieden zijn. Mensen die door hun regelmatige contacten met regering, conjunctuurspecialisten, internationale experts enzovoort een helikopterperspectief hebben gekregen dat heel wat vakbondsmensen op het lokale terrein missen. Het vastleggen van een loonnorm op interprofessioneel vlak biedt daarom meer kansen op loonmatiging dan het terrein vrij te laten aan vakbondsonderhandelaars die alleen het loonzakje voor ogen hebben van de werknemers die om de vier jaar in syndicale verkiezingen op hen moeten stemmen.
Betekent dit dat er niets moet veranderen? Neen, zeker niet. De automatische indexering moet best zo snel mogelijk sneuvelen. Dit is een anachronisme. Meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt is, zoals Walter Nonneman terecht stelt, noodzakelijk. De overheid heeft daartoe veel mogelijkheden: vlottere aanwervings- en ontslagprocedures, makkelijker systemen van overuren, meer flexibele arbeidstijden met weekpieken en jaargemiddeldes enzovoort. Laten we daar al mee beginnen. Dat zal meer zoden aan de dijk zetten dan wanneer je theoretische principes uit handboeken op de complexe Belgische situatie toepast.
Guido Muelenaer [{ssquf}]
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier