Lessen uit Parijs

Zonder het met evenveel woorden te stellen, schiet ook de OESO met scherp op de voorstellen van formateur Elio Di Rupo. Vooral de publieke financiën en de arbeidsmarkt hebben een omvangrijke omslag nodig.

Herbert Stein, een van de meest vooraanstaande Amerikaanse beleidseconomen van de jaren zeventig en tachtig, zei ooit dat “iets dat niet kan blijven duren ook niet zal blijven duren”. Deze boutade past perfect bij België, dat uit de problemen van de eurozone blijft. Met een overheidsschuld van meer dan 100 procent van het bbp en de onmogelijkheid om tot een slagvaardige federale regering te komen, kunnen we ons niet in dat gevoel van veiligheid blijven wentelen.

Nu de Europese instanties er maar niet in slagen om de structurele oorzaken van de eurocrisis onder controle te krijgen (zie ook blz. 12), wordt dat gevoel van veiligheid alleen maar artificiëler. Er dringen zich fundamentele ingrepen op om de Belgische trein op de rails te houden. De nota van formateur Elio Di Rupo schiet zwaar tekort. Dat bleek de voorbije dagen nog maar eens naar aanleiding van het rapport dat de OESO, de denktank van de groep van rijke landen, over ons land naar buiten bracht.

De sanering van de openbare financiën

De Belgische publieke financiën ontspoorden al voor de financiële crisis. De OESO stelt dat het programma om het deficit jaarlijks met 0,75 procent van het bbp te verminderen om tegen 2015 tot een begrotingsevenwicht te komen, een minimumprogramma is.

Na 2015 “moeten de inspanningen doorgaan om tot overschotten te komen die de financiering van de vergrijzingskosten kunnen verzekeren”. De nadruk moet liggen op “de vermindering van de uitgaven op alle overheidsniveaus en de verbreding van de belastingbasis door de schrapping van belastingaftrekken”.

Tussendoor pleit de Parijse denktank ook voor “een betere afstemming van uitgaven en inkomstenverantwoordelijkheden bij de overheden onder het federale niveau. Regio’s en gemeenten moeten een eigen belastingbasis ontwikkelen”. De OESO raadt ons land aan om tot “een intern stabiliteitspact te komen met automatische sanctiemechanismen in geval van afwijkingen van de afspraken”.

De arbeidsmarkt

De OESO waarschuwt dat de relatief goede prestaties van België in werkgelegenheid tijdens de recessie, grotendeels te danken aan het verruimde regime van tijdelijke werkloosheid, niet blind mogen maken voor “de diepgewortelde structurele problemen”. De OESO raadt aan om de toegang tot het regime van tijdelijke werkloosheid wat minder soepel te maken.

Vooral de hoge jeugdwerkloosheid baart de OESO zorgen. Om jongeren met beperkte productiviteit betere jobkansen te bieden, adviseert de instelling een verlaging van de sectorale minimumlonen. Die liggen in België 20 tot 30 procent hoger dan het wettelijk vastgelegde minimum. “Sectorale minimumlonen moeten verlaagd worden tot dat wettelijke minimum.”

Index en lonen

Over de arbeidsmarkt hamert de OESO nog op twee andere punten. De combinatie van automatische indexering van de lonen met rigide tweejaarlijkse loonakkoorden zorgde voor een ontsporing van het internationale concurrentievermogen via te hoge loonkosten. De OESO wil in ieder geval “alle energiecomponenten” en “de effecten van indirecte belastingen” uit de index weren. Op middellange termijn moeten de sociale partners “de indexering laten uitdoven om de flexibiliteit van de reële lonen te verhogen”.

De loonvorming in België moet voor de OESO veel meer afgestemd worden op de productiviteitsontwikkeling in de sectoren, wat meteen betekent dat de loonwaaier in België meer open moet worden en dat de loonverschillen toenemen. De OESO benadrukt nog maar eens dat “alle nog resterende systemen van vervroegde pensionering moeten worden afgeschaft” en dat de pensioenleeftijd hoger moet.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content