KONJUNKTUUR. Vernauwing van de kransslagader
België heeft géén spaarprobleem. Het is bij de doorstroming naar investeringen dat het Belgische infarct ontstaat. De bedrijven willen niet investeren en de overheid kan het niet.
“Geen enkele opinie is vandaag meer algemeen verspreid dan dat snel alles terug in orde zal komen als we er maar in slagen de mensen tot voldoende konsumptie aan te zetten… Ik heb eigenlijk geen rationele verklaring waarom deze zogenaamde teorie niet als belachelijk van de tafel wordt geveegd, ” zo schreef Joseph Schumpeter in 1942 in zijn briljante boek “Capitalism, Socialism & Democracy”. Hoewel ze neergepend werd in een totaal andere tijd en in totaal andere omstandigheden, heeft Schumpeters opmerking ook vandaag zijn relevantie.
Zelden legden konjunktuuranalisten immers zo’n grote eensgezindheid aan de dag als in de jongste twee jaar. Dat de Belgische konjunktuur stokt met alle problemen vandien voor de tewerkstelling en de begroting valt in essentie terug te voeren tot het feit dat de Belgische gezinnen veel te veel sparen, zo luidt de consensus. Luik A van grafiek 1 geeft aan dat onze gezinnen in de jaren negentig inderdaad een spectaculaire aanval van spaarwoede gekregen hebben. In de jaren tachtig spaarden zij gemiddeld 16,4 % van hun beschikbaar inkomen terwijl dat vanaf 1990 boven de 20 % ligt. Met de gemiddelde spaarquote van de jaren tachtig zou bv. in 1994 de konsumptieve vraag een 340 miljard frank hoger gelegen hebben.
Vooral in regeringskringen weerklinkt de jongste weken geregeld de kreet dat die spaarrage niet alleen België treft maar ook de andere Europese landen. Luik B van grafiek 1 veegt dit argument kompleet van de tafel. Stelt men de spaarquote uit de jaren tachtig voor elk land gelijk aan de index 100 dan blijkt uit de evolutie weergegeven in luik B dat de spaarquote in de andere Europese landen niet stijgt maar daalt, met een kleine uitzondering voor Duitsland en Engeland in het begin van de jaren negentig.
HET WARE PROBLEEM.
Zonder verder in te gaan op de redenen waarom dan wel specifiek de Belgische gezinnen zoveel meer zijn gaan sparen, is het volkomen zinloos, zoals Joseph Schumpeter reeds aangaf, om in dat sparen op zich een probleem te zien. De ware problemen van de Belgische ekonomie vandaag hebben te maken met de vraag waarom die spaargelden niet doorstromen naar produktieve investeringen die op hun beurt de basis vormen voor duurzame tewerkstelling, inkomenstoename en een stevige belastingbasis.
In de klassieke ekonomische teorie gebeurde die doorstroming van sparen naar investeren automatisch. De meest gekende verwoording van dat principe is de wet van Say, zo genoemd naar de Franse ekonoom Jean-Baptiste Say (1767-1836) die deze wet, ook al besloten in het werk van Adam Smith en David Ricardo, vastlegde in zijn Traité d’Economie Politique (1803). Dit traktaat leverde Say de toorn van Napoleon op en meteen werd hij uit zijn diverse officiële funkties ontheven.
Het drama van de depressie van de jaren dertig bracht John Maynard Keynes tot het inzicht dat de spaardoorstroming níet altijd voldoende gebeurt en dat de overheid soms voor een duw in de rug moet zorgen. De keynesianen verminkten vervolgens het basisinzicht van de Leermeester tot het principe van voortdurende vraagafstelling via een aktief budgettair beleid, daarbij vergetend dat het voor Keynes altijd ging over de doorstroming van ongebruikte spaargelden naar publieke investeringen (“public works”).
Het Belgische drama vandaag is niet dat we zoveel sparen maar wel dat die spaargelden niet doorvloeien naar investeringen. De privé-sektor ziet het niet zitten om die massa spaargelden om te zetten in marktgerichte investeringen omdat zij de afzetmarkten voor die nieuwe stroom aan goederen en diensten helemaal niet zien zitten. Uit recente enquêtes van Dun & Bradstreet komen de Belgische zakenmensen naar voren als veruit de meest pessimistische van de hele geïndustrializeerde wereld inzake omzetverwachtingen (zie grafiek 2).
In de logika van Keynes zou de Belgische overheid dan haar verantwoordelijkheid moeten opnemen en de beschikbare spaarfondsen moeten omzetten in publieke investeringen. Onze overheid neemt wel spaargelden op, maar gebruikt die gelden steeds minder voor overheidsinvesteringen : in het begin van de jaren zeventig beliepen de overheidsinvesteringen bijna 5 % van het BBP, de jongste jaren nauwelijks nog 1,5 %. Wat gebeurt er dan wel met die spaargelden ? De Belgen beleggen in het buitenland : in 1990 voerden we 121 miljard uit, in 1994 423 miljard. Dit is het spiegelbeeld van het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans. Wij verdringen mekaar dus om elders investeringen te financieren en jobs te creëren.
JOHAN VAN OVERTVELDT
In het eerste kwartaal van 1995 verwachtten nog 40 % van de Belgische zakenlui een stijging van de omzet t.o.v. het eerste kwartaal van 1994. Tegen het vierde kwartaal durfde nog slechts 4 % van de ondervraagden op een omzetstijging rekenen.
JEAN-LUC DEHAENE In regeringskringen wordt erop gewezen dat de spaarwoede ook de andere Europese landen treft. Statistieken spreken dat tegen.Het échte probleem ligt bovendien niet bij de hoge spaarquote, maar bij het feit dat die spaargelden niet doorvloeien naar investeringen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier