KLEINERE LANDEN, GROTERE WELVAART
Schotland gaat er economisch op vooruit als het vandaag stemt voor onafhankelijkheid. Dat zegt een studie van Crédit Suisse. De bank toont ook aan dat kleinere landen er economisch veel beter voorstaan dan de grote mogendheden.
Een onafhankelijk Schotland zal erop vooruitgaan. Dat staat in een rapport van Crédit Suisse, dat eind augustus verscheen. De staat Schotland zou op de 23ste plaats komen in de Human Development Index van de Verenigde Naties, die het inkomen, onderwijs en de levensverwachting meet in landen. Het huidige Verenigd Koninkrijk staat op de 27ste plaats.
Correlatie
Crédit Suisse publiceerde enkele weken eerder al de studie Het succes van kleine landen. Een onafhankelijk Schotland past perfect in de trend naar de creatie van almaar kleinere landen (met een bevolking van minder dan 10 miljoen inwoners), concludeert de bank. Sinds 1945 steeg het aantal leden van de Verenigde Naties van 50 naar 193. Twee derde van de nieuwelingen zijn kleine staten. “De ontwikkeling van nieuwe staten in een context van globalisering is een van de belangrijkste geo-economische tendensen van de voorbije dertig jaar”, schrijven Stefano Natella (Crédit Suisse Investment Banking) en Giles Keating (CS Private Banking en Wealth Management). “We ontdekten een negatieve correlatie tussen de omvang van een staat en het bbp per inwoner. Dat is zeker het geval voor landen met een hoge welvaart.”
De helft van de top 30 van de Human Development Index zijn kleine landen. In de Sterke Landen Indicator, die ook de infrastructuur en de internationale integratie meet, zijn zes van de tien toppers kleinere staten. De Leuvense onderzoeker Jakob Vanschoonbeek van de denktank Vives bestudeert ook de correlatie tussen de grootte en het economische succes van kleine landen. Hij berekende dat Schotland meer wint bij onafhankelijkheid dan de kostprijs van een afsplitsing van Groot-Brittannië (zie kader ‘Als Schotland ja stemt, volgt Catalonië’).
Vanschoonbeek: “De Crédit Suisse-studie toont echter onvoldoende aan dat de grootte van een land een economisch voordeel is. Het kan ook zijn dat een klein land het zich kan veroorloven klein te blijven, net omdat het zo sterk ontwikkeld is.” Volgens de onderzoeker is de studie The Size of Nations van Alberto Alesina en Enrico Spolaore (2005) veel sterker onderbouwd, omdat die over een veel langere periode de positieve correlatie aantoont tussen de grootte van landen en hun economische prestaties.
Focus op niches
Een van de redenen waarom kleine landen beter presteren, zeggen Alesina en Spolaore, is het ontbreken van een thuismarkt voor grote bedrijven. Dat verplicht de overheid om te focussen op kmo’s, die met succes internationaal actief zijn in een beperkt aantal sectoren. “Kleinere landen concentreren zich met hun economisch model op sterke niches, en dat loont”, zegt Vanschoonbeek.
“Openheid voor handel is een andere statistisch relevante factor die het succes van kleine landen verklaart”, redeneert Crédit Suisse (zie kader ‘Onafhankelijk Schotland kan zonder pond’). “Specialisatie helpt kleine landen meer succesvol te zijn in een almaar meer stijgende concurrentiële omgeving.”
Dat voordeel is ook een nadeel, reageert Edwin De Boeck, chief economist van KBC Groep. “Kleine landen kunnen sterk presteren als ze focussen op een niche, zoals bijvoorbeeld het Groothertogdom Luxemburg doet met zijn bancaire sector”, zegt hij. “Die sterkte kan echter ook snel afzwakken als de conjunctuur tegenvalt. De economie van IJsland kapseisde door de focus op de eens zo sterke financiële sector. Ook Finland kon zich jarenlang economisch profileren met een wereldleider als Nokia. Vandaag schiet daar niet veel meer van over. Kleine landen moeten dus een deel van de inkomsten van hun sterke economische pijler duurzaam investeren — in onderzoek en ontwikkeling, bijvoorbeeld — om toekomstige alternatieven mogelijk te maken.”
Professor economie Jef Vuchelen (VUB) onderschrijft die stelling: “Een klein land heeft geen andere keuze dan sterk te investeren in onderwijs en onderzoek, zodat zijn burgers productieve onderzoekers en werknemers worden van kleine en middelgrote bedrijven die excelleren in nichesectoren. Ook een aantrekkelijke arbeidsmarkt trekt investeringen aan. Spijtig genoeg beseffen onze beleidsmakers dat te weinig.”
Vrijbuitersgedrag
Kleine landen vertonen volgens De Boeck dikwijls ook “vrijbuitersgedrag”. “Een klein land kan bijvoorbeeld de belastingen bijzonder laag houden om investeerders te lokken”, zegt hij. “Op die manier verankert het Groothertogdom zijn financiëledienstensector. Ook Slowakije heeft de neiging om investeringen, zoals in de auto-industrie, zwaar fiscaal te subsidiëren. Een klein land kan zich dat een tijd veroorloven. Mochten de Verenigde Staten dat doen, dan zou iedereen onmiddellijk volgen omdat de bedreiging zo groot is. De Europese Unie tolereert echter almaar minder deloyale concurrentie.”
De Boeck volgt de stelling van Crédit Suisse dat kleine landen succesvol zijn omdat ze homogener zijn. “Een klein land met een homogene bevolking kan sneller op de bal spelen omdat er weinig discussie is over het beleid”, redeneert de econoom. “In veel Scandinavische landen bijvoorbeeld heerst bij burgers een consensus dat hoge belastingen nodig zijn om welvaart en welzijn te bestendigen. Ik denk niet dat, tenzij voor louter administratieve functies, schaalgrootte van belang is voor een land. Dat geldt zeker voor België, met twee deelstaten die compleet andere beleidsdoelstellingen hebben. Door de opeenstapeling van beleidsniveaus wordt de politieke besluitvorming dikwijls geblokkeerd. De opeenvolgende staatshervormingen hebben die almaar complexer gemaakt.”
“Een mossel-noch-visbeleid is het gevolg”, verzucht professor Vuchelen. “Door de verschillende politieke opties van noord en zuid, hinkt België van compromis naar compromis. De voorbije jaren werd amper een beleid gevoerd dat de scheeftrekkingen in de economie grondig aanpakte. Ik hoop dat de Zweedse coalitie daartoe wel in staat is. Die hoop vermindert als CD&V de ACV-agenda wil doordrukken.”
Splitsen kost geld
Vuchelen waarschuwt echter dat een splitsing van België geen goede remedie is. “De inertie op federaal niveau mag er niet toe leiden dat we dan maar de afscheuring van Vlaanderen organiseren. De kostprijs daarvan is waarschijnlijk te hoog. Wallonië zal een prijs vragen in de vorm van een groter Vlaams aandeel in de afbetaling van de schulden. Vlaanderen wordt dan wellicht afgestraft op de internationale geldmarkten. En Brussel verliest misschien zijn Europees statuut.”
De professor pleit dus voor de confederale optie. “Laat beide deelstaten een eigen economisch en budgettair beleid voeren, met op termijn een beperkt, schuldenarm federaal niveau. Wallonië heeft in zo’n scenario het volste recht om schulden te maken voor de uitbouw van zijn economie. Maar het draagt daar dan zelf de gevolgen van. Beter een intelligente autonomie dan een gevaarlijke onafhankelijkheid.”
HANS BROCKMANS
“Een klein land heeft geen andere keuze dan sterk te investeren in onderwijs en onderzoek” Jef Vuchelen, VUB
“Kleinere landen concentreren zich met hun economisch model op sterke niches, en dat loont” Jakob Vanschoonbeek, KUL
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier