Kamerleden trappen in fiscale ‘buitenspel’-val
De Kamer werkt aan een volledig nieuw fiscaal statuut voor sportbeoefenaars. Maar heel goed doordacht lijkt dat niet.
Het gebeurt niet vaak dat parlementsleden van meerderheid en oppositie de handen in elkaar slaan om een wetsvoorstel door het parlement te krijgen. Maar zodra het woord ‘voetbal’ valt, smelten partijpolitieke tegenstellingen als sneeuw voor de zon.
Zo is het allicht te verklaren dat een wetsvoorstel over het fiscale statuut van sportbeoefenaars broederlijk werd ingediend door kamerleden van CD&V, CDH, MR, Open Vld, SP.A-Spirit, PS en Ecolo. En dat het ondertussen door de bevoegde Kamercommissie ook al goedgekeurd is. De kans dat het wetsvoorstel de eindmeet bereikt, is dus bijzonder groot.
Buitenlanders. Het wetsvoorstel vertrekt vanuit twee vaststellingen. Omwille van fiscale redenen hebben sportclubs de neiging steeds meer een beroep te doen op buitenlandse sportbeoefenaars. Die genieten onder bepaalde voorwaarden een gunstig fiscaal stelsel, wat hen goedkoper maakt dan Belgische sporters. Dat gunstige stelsel bestaat in een bevrijdende bedrijfsvoorheffing van slechts 18 %.
Anderzijds stelt men vast dat Belgische sportbeoefenaars de neiging vertonen zich in de grensstreek van de ons omringende landen te vestigen, in de hoop aldus ook in aanmerking te komen voor deze fiscaal voordelige behandeling.
Het wetsvoorstel wil dat stelsel daarom beperken tot buitenlandse sportbeoefenaars die slechts voor een korte periode in België actief zijn.
De buitenlandse sportbeoefenaars die voor een relatief lange periode in België werkzaam zijn, zullen worden belast zoals de Belgische sportbeoefenaars. Er zal geen onderscheid meer zijn. Tegelijk wordt voor hen een nieuw fiscaal stelsel ingevoerd.
Nieuw. Van de beroepsinkomsten van ‘jonge’ sportbeoefenaars – dit zijn sporters van ten minste 16 en ten hoogste 25 jaar – zal een bedrag van ongeveer 16.000 euro per jaar, afzonderlijk worden belast tegen slechts 16,5 %.
Voor ‘oudere’ sportbeoefenaars komt er ook een afzonderlijke belasting. Die zal 33 % bedragen. Zij zal van toepassing zijn op alle inkomsten uit de sportieve bezigheid. Maar deze afzonderlijke belasting tegen 33 % zal enkel gelden als de sportactiviteit een ‘nevenactiviteit’ is. De inkomsten uit een andere beroepsactiviteit moeten hoger zijn dan de inkomsten uit de sportieve bezigheid.
Deze regeling over ‘nevenactiviteiten’ zal ook – ongeacht de leeftijd – van toepassing zijn op scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders.
Het wetsvoorstel heeft daarnaast ook aan de sportclubs zelf gedacht. De nieuwe regeling verzwaart hun financiële lasten. Het wegvallen van het voordelig fiscaal statuut dat buitenlanders op dit ogenblik genieten, heeft tot gevolg dat zij hun buitenlandse spelers een hogere brutobezoldiging zullen moeten toekennen.
Het wetsvoorstel wil de sportclubs daarom tegemoetkomen, door ze gedeeltelijk vrij te stellen van de verplichting de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten naar de schatkist. De vrijstelling zal slaan op de helft.
Discriminatie. Tijdens de discussies in de Kamercommissie is herhaaldelijk de vraag gesteld of men de nieuwe regeling niet uitdrukkelijk moet beperken tot de sector van het betaalde ‘voetbal’ (een sector waarvoor de regeling in feite is uitgedacht). Maar een meerderheid van de commissieleden was daar niet voor te vinden. Men vreesde dat zo’n beperking de toets met het gelijkheidsbeginsel niet zou doorstaan, en dat de regeling binnen de kortste keren door het Arbitragehof zou worden vernietigd. De regeling zal daarom voor alle sportbeoefenaars gelden.
Maar de commissieleden hebben niet gezien, dat de nieuwe regeling op nog andere punten in aanvaring komt met het gelijkheidsbeginsel.
Voor oudere sportbeoefenaars, en voor trainers, scheidsrechters, enz., is de afzonderlijke taxatie tegen 33 %, zoals gezegd, slechts weggelegd als zij daarnaast nog een andere beroepsactiviteit hebben die meer opbrengt dan de inkomsten uit de sportieve bezigheid. Neem een sportbeoefenaar die 50.000 euro inkomsten haalt uit zijn sportieve bezigheid, en 51.000 euro uit een andere beroepsactiviteit. Volgens het in de Kamercommissie goedgekeurde wetsvoorstel kan hij de afzonderlijke belasting van 33 % op de 50.000 euro uit de sportieve bezigheid genieten. Zijn collega die 51.000 euro haalt uit zijn sportieve bezigheid, en slechts 50.000 euro uit een andere beroepsbezigheid, wordt het recht op het belastingvoordeel volledig ontzegd (want zijn inkomsten uit de andere activiteit zijn nu lager dan de inkomsten uit de sportieve bezigheid). Een mooier voorbeeld van discriminatie is moeilijk te vinden.
Tenoren. De Kamercommissie voor de Financiën heeft een plejade tenoren uit de sportwereld opgetrommeld om hun zegje te doen over het wetsvoorstel. Van de voorzitter van de Koninklijke Belgische Voetbalbond, tot de voorzitter van voetbalclub Genk. In totaal waren ze met tien. Misschien had de Kamercommissie er goed aan gedaan ook enkele personen uit te nodigen die wat minder beslagen zijn in het voetbal of andere sporten, maar meer in de techniek van de fiscaliteit. Dan waren de commissieleden allicht minder snel in de fiscale ‘buitenspel’-val getrapt.
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier