INTERNATIONALE JAARBEURS VAN VLAANDEREN. De ekonomie van de hoop

Op de puinen van een bezet Gent ontstond in 1946 de eerste naoorlogse jaarbeurs van Europa. Straks beleeft ze haar 50ste editie. Destijds was ze voor de Belgische regering hét wapen in haar handelsoorlog met de buurlanden. Vandaag is de formule zélf van die beurs een (te) weinig gekend Vlaams exportprodukt. Eerste aflevering van de nieuwe reeks “Sporen”, die graaft in het verleden van onze ekonomie.

“Gand revit”, “Gent herleeft”. Burgemeester Alfons Vanderstegen bleef het op 6 september 1946 alsmaar herhalen. De Gentse kulders, de weeskinderen, hadden die dag de erehaag gevormd voor de heren in grijze jacquet, hoge hoed en das ; de officiële genodigden van de eerste naoorlogse jaarbeurs van heel bevrijd Europa.

Honderdtweeënzeventigduizend bezoekers zouden opdagen voor 367 standhouders, waaronder 77 buitenlandse. De exposanten op die allereerste naoorlogse beurs, zoals Gentenaar Paul Verhaeghe, vandaag 71 jaar, deden gouden zaken. “Maar veel belangrijker, ” zegt Verhaeghe, “was dat de mensen er naar buiten gingen met hoop. “

Die hoop had ook de creator van de beurs : Joseph Morraye, een Gentse fabrikant van kurkstoppen en bottelmateriaal. Morraye, de voorzitter van de Federatie der Handelaars van Gent, broedde al tijdens de oorlogsjaren op plannen om later “na de oorlog” Gent én België een ekonomische voorsprong te geven. Morraye deed het in het grootste geheim want de nazi’s hadden zijn middenstandersvereniging, bij gebrek aan enige zin tot kollaboratie, op non-aktief gezet. Zoon Clément Morraye zou de droom van zijn vader Joseph Morraye overleed een maand na de bevrijding uiteindelijk realizeren.

EUFORIE.

Echt makkelijk ging dat niet. De euforie na de bevrijding was net iets te groot om de modale Gentse middenstander ervan te overtuigen niet voor het direkt gewin te kiezen maar tijd en energie te stoppen in een beurs. Het waren de Gentse grootindustriëlen, baron Emile Braun, graaf Henri de Hemptinne, Jean Delori en de Gentse nationale politici zoals Edward Anseele jr., die aanvankelijk aan de kar trokken.

Terwijl de Gentse handelaars vooral dachten aan hun portemonnee, blikten de weinige overtuigde voorstanders van de beurs vooral naar de toekomst. En naar het verleden. Hadden de handelaars van het Manchester van het Kontinent niet al in 1820 de eerste nijverheidstentoonstelling van het land opgezet ? Die voortrekkersrol diende voortgezet te worden met de allereerste naoorlogse Jaarbeurs ; toen, in een tijdperk zonder televisie, hét marketinginstrument bij uitstek.

AMERIKANENROES.

Gent lag in die naoorlogse jaren bovendien uitermate goed in de markt. De Stad der Bloemen en der Oude Monumenten profiteerde mee van de Amerikanenroes waarin West-Europa toen zwom. Net in Gent, in de Veldstraat waar nu de befaamde tabakswinkel Caron gevestigd is, was in 1814 het Treaty of Ghent getekend dat het einde inluidde van de Amerikaans-Britse oorlog. In de geschiedenislessen overzee werd dat maar al te graag aangehaald wanneer de leerkracht het over onze jongens had. Gent, en vooral zijn haven, waar in 1563 het eerste zeeschip was aangemeerd, stond bovendien zeer hoog aangeschreven bij het opperkommando van de geallieerde legers.

“Tijdens de hele maand april 1945 haalde Gent een gemiddeld lostempo van 962 ton per dag voor zeeschepen. Dit is het hoogste rendement per schip dat op het Europese operatieterrein dat de havens van Groot-Brittannië, het Middellandse Zeegebied, Frankrijk en België omvat ooit werd bereikt. In feite zijn wij van oordeel dat tijdens wereldoorlog II geen enkele andere haven op enig ander operatieterrein ooit zo goed presteerde, ” schreef het opperkommando op 2 mei 1945 aan “de autoriteiten en de werknemers van de haven van Gent”.

ONDERNEMERS IN VERZET.

De Stroppen hadden zich tijdens de oorlog bovendien als één man rond de strijd tegen de bezetter geschaard. Ook daarin had de haven een cruciale rol gespeeld. Terwijl de Antwerpse haven nog tot in 1945 regelmatig zou worden bestookt met V1’s en V2’s, speelde de Gentse haven een primordiale rol in de bevrijding. De Duitsers hadden iedere kaaimuur, elke opslagplaats, ja zelfs het sluizencomplex in Terneuzen ondermijnd. Eén enkel bevel en de haven zou in een inferno worden herschapen. Het verzet verijdelde dat ; niet door het militaire genie van de verzetsleiders, wel doordat de havenondernemers dag na dag de in de haven aangelegde mijnen in kaart hadden gebracht.

De organizatoren van de Jaarbeurs hadden dienen als leidmotief. Ze wilden hun stad dienen, de handelaars maar evenzeer de bewoners. Via de jaarbeurs zou Gent een ekonomische voorsprong krijgen op de rest van het land, op de rest van Europa. Dat idee zou al vlug een Belgische dimensie krijgen. Reeds in 1948 bedeelde Jean Duvieusart, minister van Ekonomische Zaken, de Gentse jaarbeurs een cruciale rol toe in de strijd tegen de toen op til zijnde handelsbeperkingen. In ruil voor een regeringspatronage diende de beurs een extra inspanning te doen voor de Belgische industrie. “Men veroorlove mij vrijuit te zeggen dat onze zakenmilieus, onze nijverheidslieden en handelaars ook hun rol een hoofdrol te spelen hebben in de nakende harde partij… Door zijn arbeid, door zijn produktie en vooral door de uitvoer van textielwaren is ons land in staat bij te dragen tot het herstel van de standing van West-Europa. Daarom durf ik de Jaarbeurs onder een expansiegericht patroonschap stellen, wat betekent dat, door onze buren te bevoordelen wij ons eigen bevoordelen. ” Ontstond de Jaarbeurs in 1946 om Gent vooruit te helpen, in 1948 was het reeds het nationaal belang dat primeerde.

Tijdens de openingsceremonie, in ’48, maakte de Gentse burgemeester Emiel Claeys duidelijk dat de Stroppen de regeringsboodschap hadden begrepen : “Het is nationale plicht, het is echte burgerplicht en burgerdeugd in de huidige konjunktuur van scherpe ekonomische tegenstellingen en konkurrerende machten om onze nijveraars en werklieden te helpen, teneinde de schoonste en belangrijkste der Vlaamse ekonomische krachten te steunen. “

KONINKLIJKE PATRONAGE.

“Vlaanderens roem zou gedijen tot een onvervangbaar element van Belgiës welvaart, ” zo wou het Claeys. De Gentse handelaars gingen gretig in op deze upgrading van hun beurs. Het leverde hen in 1953 een koninklijke patronage op.

De “nationale industrieën” waarmee België op de buitenlandse markten aktief was, waren dan ook massaal aanwezig op de eerste beurzen. Op 10 september 1954 zou burgemeester Laurent Merchiers, in aanwezigheid van de vertegenwoordiger van de koning en talrijke ministers, fier kunnen verkondigen dat de jaarbeurs “heden het hoogtepunt uitmaakt van het ekonomisch leven van Gent en zonder twijfel ook van het land”.

Precies een jaar later, de kersverse koning Boudewijn was toen net terug uit de Congo, bedankte de Gentse Jaarbeurs de Belgische staat voor de bewezen eer. In 1955 het jaar van 125 jaar Belgische onafhankelijkheid, 75 jaar Congo en 10 jaar Jaarbeurs schonk de Jaarbeurs Gent een monument van koning Leopold II. “Via de overhandiging van het monument, ” zo stelde Jaarbeurs-voorzitter Clément Morraye, “zal de Jaarbeurs eens te meer een plechtig en duurzaam bewijs hebben geleverd van de oprechtheid van haar ideaal om te dienen, zonder twijfel de ekonomie te dienen, maar bovenal het vaderland en de beschaving ; de mens en het volk dienen met alle mogelijke middelen ertoe bijdragen de wereld menselijker en de hemel stralender te maken. “

BRUG TUSSEN OOST EN WEST.

Die hemel zou echter steeds minder stralen voor de nationale industrieën maar des te meer voor de Belgen. Met het uitbreken van de Koude Oorlog vervalt de brugfunktie van de Gentse Jaarbeurs tussen het door het Marshallplan rechtgehouden Westen van Europa en het onder het kommunisme opererende Oosten. Waar het eerste decennium diverse stands uit Rusland, Tsjecho-Slovakije en Bulgarije landen waar voor de beide oorlogen aardig wat Belgische investeerders aktief waren naar Gent trokken, komt in de jaren ’50 de nadruk te liggen op de interne markt. Na de gebruiksgoederen uit de jaren ’40 naaimachines waren hét suksesprodukt komt nu de herwonnen luxe boven drijven.

In 1958 zal het NIH (Nationaal Instituut voor de Huisvesting) en Eternit de Jaarbeurs een absolute Europese primeur bezorgen : de allereerste sociale prefab-woning, een kreatie van de Antwerpse architekt Renaat Braem, wordt in het Floraliapaleis opgetrokken. Meteen is de trend gezet. De Belgische ekonomie is een nieuwe weg ingeslagen ; de Jaarbeurs wordt daar dé afspiegeling van.

BURGERDEUGD VERSUS GENOT.

Na de jaren van noeste arbeid en de noodzaak om de eigen, Belgische bedrijven aan export te helpen, komen de jaren van onbegrensd genot : de congé payé was er al, de Golden Sixties waren onderweg.

Twintig jaar lang trokken de bezoekers naar de beurs omwille van de hoop ; nu wordt het een social event ; de burgerdeugd ruimt plaats voor de allereerste televisie, de prefabwoning, de hoelahoep, de eigen wagen, de salon met driezit. Kortom, leven wordt weer genieten. De Jaarbeurs moet daar willens nillens op inspelen. En : ze krijgt konkurrentie. Het geloof in eigen kunnen, zo eigen aan de Stroppen net na de oorlog, is uitgezaaid tot in de kleinste uithoeken van het land. De “jaarbeurzen” worden onderdeel van zo goed als elke wijkkermis.

De Gentse Jaarbeurs trekt daarop resoluut de kar van de vernieuwing. Niet langer de promotie van de nationale industrieën bij de buren wordt het doel ; wel de bevrediging van de op luxe beluste bezoeker. De commerciële inventiviteit krijgt de bovenhand ; niet langer de opbouw van het land maar die van de eigen organizatie wordt prioritair.

GASTLANDFORMULE.

De Gentse Jaarbeurs ontdekt, als eerste, in 1964, de gastland-formule en pakt ook uit met de “halve-dagenbeurs”. Met de beurs die pas in de namiddag begint en tot ‘s avonds duurt, zijn vooral de standhouders tevreden. Voor hen wordt een beurs niet langer een uitputtende fysieke veldslag. Met de gastlandformule slaat de beurs twee vliegen in één klap. De bezoeker kan zich blind staren op verre, exotische bestemmingen zonder er naartoe te moeten.

De hoop om via een goede naaimachine te besparen op kledij (nvdr én zo de Belgische textiliens toe te laten zo veel mogelijk te exporteren) én de droom van een eigen prefabwoning wordt vervangen door de droom naar steeds meer en steeds verder. De naaimachine uit 1946 maakt plaats voor een glimp op de allernieuwste Ferrari op de stand van gastland van Italië. Die gastlanden hunnerzijds ontdekken de beurs als dé plaats waar ze de konfrontatie kunnen aangaan met een massa gewillige konsumenten.

Jordanië, het gastland voor de komende 50ste jaarbeurs, heeft kosten noch moeite gespaard om in Gent aanwezig te zijn. Bordurend op één van de zeven wereldwonderen, de rotsen van Petra, geeft het de bezoeker een beeld waar, al sinds de Zesdaagse Oorlog, enkel maar kan worden van gedroomd.

Tegelijkertijd profileert Jordanië zich in Gent als de ekonomische poort tot het hele Midden-Oosten. Een visie waarin de hele VBO-top zich lijkt te herkennen, getuige de aanwezigheid van onder meer een Tony Vandeputte op de Jordaanse Dag tijdens de beurs.

MILJOENENKONTRAKTEN.

China, dat in 1980 gastland was, vertrok terug naar Peking met tientallen miljoenen aan kontrakten en Chili, de gast in 1996, maakt zich nu reeds klaar om de konfrontatie met de Europese konsument aan te gaan.

Terwijl de Gentse standhouder met weemoed terugdenkt aan de eerste naoorlogse jaren toen de lokale konsument massaal de beurs bezocht, ziet het buitenland de beurs vandaag met bezoekers evengoed uit Oost-, West- en Zeeuws-Vlaanderen als Noord-Frankrijk en Limburg als dé toetssteen voor West-Europa.

In een halve eeuw is de Jaarbeurs van promotor van de nationale industrieën op de exportmarkt uitgegroeid tot exportprodukt. De Gentse know-how wordt, tegen klinkende munt, uitgevoerd. Het levende bewijs bevindt zich in Tunis, waar het grootste Afrikaanse beurscomplex enkel kon worden gerealizeerd door de logistieke en managementsondersteuning van de vzw Internationale Jaarbeurs van Vlaanderen.

ARABISCH UIT GENT.

De eerste beursfolder voor Tunis, in 1991 én in het Arabisch, was werk van de Gentse drukkerij Van Melle. De uitbouw van de Tunesische beurs zorgde in de Arteveldestad voor maandenlang werk. Het gebeurt vandaag met veel minder poeha dan net na de oorlog. Dat wel, ja. De reden ? “Wanneer iemand goed zegt over zichzelf, gelooft men hem zelden ; wanneer iemand kwaad vertelt over zichzelf, gelooft iedereen hem, ” schrijft huidig Jaarbeurs-voorzitter Henri Persin in een zaterdag te verschijnen jubileumboek over een halve eeuw vzw Internationale Jaarbeurs van Vlaanderen.

In 1946 waren de Belgische gezagsdragers overtuigd van die visie. Of hun opvolger, minister van Ekonomische Zaken Herman Van Rompuy (CVP) die boodschap heeft begrepen, wordt duidelijk op 9 september. Die dag tekent hij voor de openingsspeech van de jubilerende Jaarbeurs. De hamvraag : heeft Van Rompuy het, 50 jaar later, over de ekonomie van de hoop of over die van de droom ?

RON HERMANS

EDWARD ANSEELE JR. Gentse “nationale” politici trokken aan de Jaarbeurskar. (1956)

CLÉMENT MORRAYE Via een Jaarbeurs aan Gent én België een ekonomische voorsprong geven. (1946)

6 SEPTEMBER 1946 De Gentse “kulders” (weeskinderen) vormen de erehaag voor de officiële genodigden van de allereerste Jaarbeurs van bevrijd Europa.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content