IN HET ZOG VAN DE EMU

Volgend jaar in april is het prijsuitreiking. De samenstelling van de groep van landen die het startpeloton van de Europese Monetaire Unie (EMU) zullen bevolken, zal dan in zijn definitieve plooi vallen. Op politiek vlak lijkt de kans alsmaar kleiner dat er met de startdatum van 1 januari 1999 iets fout loopt. Zelfs indien Jacques Chirac en Alain Juppé met hun vervroegde verkiezingen hun electorale gok verliezen, creëert dat wel een nieuwe situatie maar daarom nog geen rampscenario voor de EMU-tijdstabel.

Het staat echter wel vast dat er in de komende 11 maanden nog voortdurend gehakketak zal zijn rond allerhande aspecten van het hele project. Ongetwijfeld zal de Duitse centrale bank, de Bundesbank, met de regelmaat van een klok aan de alarmbel hangen. De Bundesbank Buba in de “volksmond” volgt inzake publieke financiën, al dan niet in samenspel met de Duitse regering, een hou de druk op de ketel-strategie. Telkens er ergens in een belangrijke lidstaat (Frankrijk, België, Duitsland…) een gevaar voor budgettaire ontsporing ontstaat, zal de Bundesbank een waarschuwende vinger opsteken. De Buba houdt meer van bange politici dan van creatieve.

Tot nu toe werkt die angststrategie behoorlijk goed. Onder de regerende politici is in landen als België en Frankrijk de vrees inderdaad groot om uit de EMU-boot te vallen en/of om die EMU-boot helemaal niet van de kade te zien wegkomen. Ieder heeft daar zo zijn redenen voor. In ons land bijvoorbeeld maken beleidstoppers als premier Jean-Luc Dehaene en de gouverneur van de Nationale Bank, Fons Verplaetse, er in besloten kring nauwelijks een geheim van dat zij het probleem van de Belgische publieke financiën eigenlijk als opgelost beschouwen als ons land er maar in slaagt om in die EMU-kopgroep aanwezig te zijn.

Wat is de redenering die in het achterhoofd van onze politici zit ? Dat de grote Europese landen wel op de één of andere manier zullen bijspringen als na 1999 de Belgische begrotings- en schuldsituatie opnieuw uit de hand loopt. De grote nadruk op groei-nefaste belastingverhogingen en eenmalige maatregelen in de “saneringsinspanning” past volkomen in deze strategie van de vlucht vooruit. Het blijft natuurlijk zeer de vraag of Duitsland en Frankrijk er zomaar mee zullen instemmen om in zo’n EMU-scenario de kastanjes voor België uit het vuur te halen. Kunnen ze dan immers nog een gelijkaardige voorkeurbehandeling voor bijvoorbeeld Italië weigeren ?

Er bestaat veel minder onzekerheid over de volgende onoverkomelijke noodzaak voor het leven in de EMU : de hervorming van de arbeidsmarkt. Zoals Ufsia-econoom André Van Poeck verderop in dit nummer aanstipt (zie blz. 30) verliezen EMU-lidstaten immers de wisselkoers en de monetaire politiek als nationale beleidsinstrumenten. Als de economie een negatieve schok ondergaat en daardoor de werkgelegenheid bedreigt, kan men enkel nog rekenen op een soepelere werking van de arbeidsmarkt. Een aantal syndicale organisaties en hun politieke woordvoerders durven of kunnen die onontkoombare realiteit nogal altijd niet onder ogen zien.

Heel concreet betekent dit dat EMU-lidstaten de keuze hebben uit twee alternatieven. Ofwel zorgen ze voor een combinatie van aanzienlijke loonflexibiliteit en grote arbeidsmobiliteit, ofwel aanvaarden zij grote regionale verschillen inzake werkloosheid. Dit laatste houdt wel in dat bepaalde regio’s systematisch verpauperen ten opzichte van andere. De lidstaten die toch voor het werkloosheidsscenario kiezen, moeten zich wel afvragen hoe hoog men die werkloosheid kan laten oplopen vooraleer dit tot grote maatschappelijke en politieke incidenten leidt.

Deze argumentatie klonk ook krachtig door in het jongste Oeso-rapport over de Belgische economie. De Belgische regering, met premier Dehaene en minister van Arbeid en Tewerkstelling Miet Smet op kop, wees dit rapport vrij categoriek af. De voorbije twintig jaar hebben de Belgische politici niets anders gedaan dan alle ernstige sociaal-economische en monetaire problemen op die manier onder de tafel te vegen. Economen die vandaag “wereldvreemde naïevelingen” of “ivoren torengeleerden” heten te zijn, krijgen pakweg tien jaar later een aureool van bekwame beleidsadviseur.

In de tweede helft van de jaren zeventig waarschuwden economen dat indien we niets deden aan de moordende evolutie van de loonkosten, België afstormde op een devaluatie. Regering en Nationale Bank stonden op hun achterste poten, zweerden dat er geen devaluatie zou komen en deden voor de rest niets. Gevolg ? Een devaluatie met desindexering van de lonen begin 1982.

In de loop van de jaren tachtig begonnen meer en meer economen ervoor te waarschuwen dat dringend het mes moest in de begrotingstekorten. Dat mag niet, zo orakelden regering, syndicaten en op bepaalde momenten zelfs ook patronale kringen en de Nationale Bank. Want dan zou een deflatoire spiraal dreigen met nefaste gevolgen voor de werkgelegenheid. En dus bleef de overheidsschuld aanzwengelen. Met het Verdrag van Maastricht als schaamdoekje en het gevaar van een destabiliserende schuldexplosie als ware drijfveer, dienden de jongste regeringen dan toch aan tekortreductie te gaan doen.

En nu is het dus de beurt aan de discussie over de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Politiek niet haalbaar, zo hoort men in de Wetstraat. Dit betekent concreet dat die hervormingen politiek wel haalbaar worden als er eerst nog eens 100.000 of 200.000 werklozen bijkomen. Politieke moed heeft een onvoorstelbaar hoge prijs in dit land.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content