“Ik doe niet aan megafoon syndicalisme, je volgt niet slaafs wat de basis dicteert”Reeks: Vakbondsleiders zoals u ze niet kent

Xavier Verboven neemt straks afscheid van zijn ABVV na 36 jaar trouwe dienst. Hij sloot ontelbare sociale akkoorden, maar de mislukking van het laatste interprofessioneel akkoord noemt hij “een zwarte plek op mijn ziel.” Een gesprek met misschien wel de hardste werker in het ABVV.

U kent de toplui van de vakbond van televisie, radio, de kranten en magazines zoals Trends. Daar praten ze over hun eisen, de politiek, de economie. Zelden of nooit laten ze iets los over zichzelf. Want vakbondstopmensen zijn vertegenwoordigers van hun leden, hun persoon doet er niet toe, luidt het argument. Trends kon vijf vakbondsleiders overtuigen te praten over hun jeugd, studies, achtergronden, vrije tijd en ook over hun drijfveren om syndicaal actief te zijn. Een onthullend portret van vijf mensen die het land mee sturen. Vandaag deel 3: Xavier Verboven, algemeen secretaris van de socialistische vakbond ABVV.

A chter Xavier Verboven hangt een schilderij van Pierre Paulus. Een grijszwart landschap met een staalfabriek. Albert Frère poseerde trots in zijn bureau in de zomer van 2005 voor Trends bij een grijszwart landschap met een staalfabriek van dezelfde Pierre Paulus. Zijn lievelingsschilderij. Arbeid en kapitaal zijn hier verenigd. De ironie ten top, want het ABVV is de vakbond die in België het meest het conflict hanteert.

Het ABVV-huis aan de Brusselse Hoogstraat herbergt prachtige socialistisch-realistische schilderijen en strijdaffiches met verzamelaarswaarde. Xavier Verboven is een trotse curator van die syndicale artisticiteit en toont kameraadschappelijk de collectie. ‘Xavier Ambras’, zoals zijn bijnaam is sinds de harde acties tegen het Generatiepact, is algemeen secretaris van het ABVV. In mensentaal is hij de nummer twee van de vakbond en de eerste Vlaming, omdat voorzitter André Mordant Franstalig is. In juni gaat Verboven met pensioen.

Jeugd

Xavier Verboven werd in 1944 geboren in Pulle.

“Ik ben geboren in een arbeidersfamilie. Mijn vader was diamantarbeider, een slijper uit de Kempen. Hij was de eerste slijper in de familie, stamde uit een door en door arme houthakkersfamilie van Wechelderzande. Tijdens de oorlog is hij als werkweigeraar gedeporteerd naar Duitsland, niet ver van Auschwitz. Toen hij terugkwam, was de houthakkersstiel weg en begon de industrie zich te ontwikkelen. Hij was ook sterk met de vakbond bezig. Vader werd lid van de socialistische diamantvakbond en was zeer sociaal gedreven. Er zijn eind jaren vijftig veel acties geweest in de sector, waaraan hij dikwijls deelnam. En er was natuurlijk de Eenheidsstaking in 1960- 1961.

“Volgens de traditie gaat het slijpersvak over van vader op zoon. Maar plots ben ik rond mijn tien jaar erg met mijn ogen beginnen sukkelen. Ik kon nogal goed mijn plan trekken op school. Op de lagere gemeentelijke school werd mijn vader overtuigd om me te laten voortstuderen. Ik trok naar het Atheneum Arthur Vanderpoorten in Lier. De stad van Timmermans was de moderne wereld in vergelijking met de arme Kempen.”

De universiteit

Xavier Verboven studeerde Rechten in Gent.

“Universitair onderwijs lag zeer veraf voor een slijpersgezin. Het hoogst bereikbare was studeren voor onderwijzer. Maar de leraren van het Atheneum in Lier hebben mijn vader overtuigd om me naar de universiteit te sturen.

“Ik had dolgraag geschiedenis gedaan. Ik las al in de humaniora veel over figuren als Rosa Luxemburg. Sociale geschiedenis boeide me enorm. Maar mijn leraar geschiedenis zei: Doe dat niet, want je zult daar nooit werk mee vinden. Het was begin jaren zestig. Hij raadde me Rechten aan. Zo ben ik op de universiteit van Gent terechtgekomen.

“Ik heb nog net de boeiende periode van mei ’68 meegemaakt, die heeft mijn sociale bewogenheid verscherpt. In 1968 rondde ik mijn studies af, maar ik heb nog in één jaar de twee licenties in Sociaal Recht gedaan. In die periode ontstonden de arbeidsrechtbanken en speciaal daarvoor werd de richting Sociaal Recht opgericht.

“Aan de universiteit van Gent was meer dan de helft van de Rechtenstudenten Franstalig. Allemaal zonen en dochters van rijke industriëlen, notarissen en advocaten. Ik was een boerke van de Kempen en ook dat heeft mijn sociale opstandigheid versterkt. Ik kwam uit een zeer arme streek, je moest vechten om iets te worden en dan kreeg je dat er nog eens bovenop. Dat weegt op je karakter.

“Ons studentencafé was De Vooruit. Daartegenover was Het Keetje. Daar dronken de eerste PvdA’ers, toen nog Amada, met Ludo Martens. We voerden boeiende discussies over hoe de wereld moest veranderen en over de revolutie. De studentenwereld was toen sterk sociaal bewogen. Zonder kwaad te spreken van de studenten van vandaag – het is niet meer vergelijkbaar.

“Ik wist goed waar de grenzen lagen. Om mijn ouders niet in financiële moeilijkheden te brengen, heb ik de laatste twee jaren studieleningen aangegaan. Studiebeurzen bestonden toen nog niet voor de specialisatiejaren. Ik kreeg 25.000 frank per jaar en ik had een afbetalingsplan van 5000 frank per jaar, dat ik versneld afbetaald heb.”

De start bij de vakbond

In 1970 startte Verboven zijn carrière bij het ABVV.

“Een goede vriend van mijn vader was vakbondssecretaris van de ACOD. Hij vroeg waarom ik niet op het ABVV kwam werken, daar kwam toevallig een plaats vrij. In 1970 ben ik daar terechtgekomen en ik zit er nu nog, al 36 jaar.

“Ik had niet bij het ACV kunnen beginnen. Mijn moeder was wel gelovig, maar mijn vader was een verstokte antiklerikaal en ik zat sterk op zijn lijn. In de Kempen was dat niet evident. Daarom ben ik niet naar het college in Herentals gegaan en hij wilde ook niet dat ik naar Leuven trok. Ik zit echter niet in een logetempel bij Luc Van den Bossche.

“Er was toen een wissel bij het ABVV. Louis Major is weggegaan in 1968 en Georges Debunne arriveerde in 1969. Debunne, nog voorstopper bij Anderlecht, was een zeer intelligent én zeer moeilijk man. Hij was keihard voor zichzelf en voor zijn medewerkers. Hij had een enorm strategisch en tactisch doorzicht. Hij speelde Jef Houthuys regelmatig onder de tafel. Jef kon dat niet goed verdragen. Ook in de gemeenschappelijke actie kon hij Cools, Spitaels en Van Miert, toch niet de eersten de besten, pakken. Debunne zei tegen de socialistische partij: tot daar en niet verder.

“Georges Debunne heeft mij aangeworven. Hij wilde dat er meer jongeren en universitairen in het ABVV aan de slag gingen en heeft het roer omgegooid. Debunne begon met structurele contacten te leggen met de media. Dat was voordien niet gebruikelijk. Paul Goossens, toen bij De Morgen, was een prima vriend van Debunne. Kris Borms en Guy Polspoel waren dat vanuit de toenmalige BRT.

“Debunne wilde een sterke studiedienst. Ik vormde onder meer team met François Janssens (de latere voorzitter), Rufin Grijp (onlangs overleden), Norbert De Batselier en Michel Jadot. Twee jaar later, in 1973, kwam Mia De Vits in die sterke ploeg. Debunne heeft daar veel in geïnvesteerd. Wij moesten het debat voeden in de Nationale Arbeidsraad en het beheerscomité van de RSZ. Vroeger zaten daar de grote mannen, die konden niet terugvallen op de technici. Wij waren de eerste generatie van technici in die organen.

“Op een zeker ogenblik hebben wij het roer overgenomen. De oude generatie vertrok met pensioen en je zag plots onze equipe bovendrijven. In 1984 werd de functie van federaal secretaris vacant. Er waren twee kandidaten: Mia De Vits en ik. Mia heeft toen nipt gewonnen.”

DE TEXTIELCENTRALE

In 1984 verhuisde Xavier Verboven van het federale ABVV naar de Textielcentrale.

“Ik kwam daar als intellectueel terecht tussen textielarbeiders. Militanten kende en frequenteerde ik, maar dit was iets aparts. Ik ben toen verhuisd van Grobbendonk in de Kempen naar Heusden bij Gent.

“De herstructurering van de textiel- en kledingsector ken ik op mijn duimpje. Ik ben begonnen met 120.000 werknemers en bij mijn vertrek waren er 60.000. We moesten kiezen: ofwel de sector lossen, ofwel de loonmassa halveren. Een verschrikkelijke keuze. Maar we kozen goed, want de textiel- en kledingsector heeft achteraf een revival gekend. Wij zijn de voorhoede geworden in de tapijtsector. De kledingsector verhuisde totaal naar Oost-Europa, Marokko en Tunesië.

“Die periode heeft me emotioneel getroffen. Je onderhandelde zonder perspectieven en soms werd je er moedeloos van. Dat werk werd wel geapprecieerd. Het boeiendste uit die periode is dan ook de vriendschap met de militanten. Toen hebben de West-Vlamingen mijn hart veroverd. Als Kempenaar leerde ik West-Vlaams. Naar de Tieltse vlasarbeiders moest ik drie keer luisteren voor ik ze begreep.

“Ik had ook veel contact met de ondernemers. Met de mannen van Depoortere, bijvoorbeeld. Met Pierre Lano was te praten. Bij Depoortere is het wel niet goed gelopen. Die hebben te laat een conversie gedaan naar een modern management. Depoortere heeft te veel miserie gehad met zijn zonen en dochters. Hij kocht ze allemaal uit, maar het was te laat.

“Ik ben ook in Moskou geweest in een textielfabriek met 10.000 arbeiders. Er was geen enkele machine die draaide en iedereen werd betaald. Ik stapte het bureau van de directeur binnen. Een grote ruimte, die man zat zonder papieren met een vlaggetje voor zijn neus. Gorbatsjov heb ik toen ontmoet. ‘t Was de periode van de glasnost en de perestrojka. Als je vroeg naar hun winsten en investeringen, kreeg je als antwoord: perestrojka, perestrojka. Dat heeft uiteraard niet lang geduurd. Je zag het systeem kraken en twee jaar daarna was het zover.”

Vrije tijd

In de drukke bezigheden van een vakbondstopman is er weinig ruimte voor vrije tijd.

“Ik lees elke dag ons persoverzicht van 150 bladzijden. De laatste tijd wordt het volume overdreven zwaar. In dat persoverzicht verschijnt een brede waaier van onderwerpen. Een overzicht van 120 bladzijden is dun. ‘s Morgens voor negen uur ontvang ik al onze snelberichten met de belangrijkste artikelen uit de kranten. Ik consumeer het persoverzicht elke dag, soms tot ongenoegen van mijn vrouw en dat gebeurt dan ‘s avonds laat voor de televisie met één oog in de papieren. Het persoverzicht circuleert ook op de studiediensten: als ik hard werk, moet de rest ook hard werken. Thuis lees ik een krant waar ik heel boos op geweest ben, De Morgen.

“Ik vertrek ‘s morgens om zes uur naar Brussel. Ik kom terug thuis tussen negen uur en halftien ‘s avonds en tracht de herhalingen van het nieuws en TerZake te zien rond 0.30 uur. Tussendoor, zeker in periodes zoals het Generatiepact of sociale onderhandelingen, lees ik een pak dossiers, en met een half oog bekijk ik de televisie als er sociaal wat aan de hand is. Ik slaap vier à vijf uur.”

“Een zaterdag is voor mij vaak heel druk. Als vakbondssecretaris doe je niet alleen vakbondswerk, je hebt vertegenwoordigingswerk te doen op academisch niveau, op studiedagen buiten de syndicale beweging. Na die plichtplegingen ben ik thuis rond 14 uur, dan durf ik wel eens siësta houden. Ik debatteer soms op zondagmorgen in De Zevende Dag en dan rest er van die vrije dag weinig. Zondagnamiddag tracht ik vrij te houden en dat lukt meestal tot vijf uur. Dan starten de krantenredacties voor de maandagkrant, zij zoeken vers nieuws en de telefoon rinkelt.”

Gezin

In het gezin Verboven heeft ieder zijn eigen leven. Toch zijn er momenten van, bijvoorbeeld, gezamenlijk operabezoek.

“Mijn vrouw zingt opera-aria’s en operettes, zij is een amateur van hoog niveau en volgt zangcursussen. Ik ga als het kan met haar mee, dat wil ik niet missen. Door te luisteren en te blijven luisteren, heb ik me sterker verdiept in muziek en zang en, eerlijk, ik hoor het graag. In het weekend, als het maar even kan, bezoeken mijn vrouw en ik de Gentse opera. Wij hebben elk onze wereld, dat is het gevolg als je veel uithuizig bent voor je werk. Dan ontstaat er een zekere eigenheid in je leven. Mijn vrouw draagt ook voor en schrijft poëzie. Prachtig.

“Mijn echtgenote is huisvrouw geworden door een verkeersongeval op haar 22ste. Zij is daardoor werkonbekwaam. Mijn echtgenote is opnieuw opleidingen gaan volgen, liep universiteit en heeft haar muziektraining aangepakt. Zij is van Arendonk en ik heb haar leren kennen in de Kempen. In die vrolijke en studentikoze boerderijdancings van de jaren zestig in Gierle en Kasterlee. Daar kwamen we regelmatig.

“Ik heb een zoon van 28, die volgde de academie en heeft een kunstenaarsziel zoals mijn vrouw. Hij is zelfstandig cameraman en regisseur. Wij hebben een goede band, maar hij zegt me geregeld: pa, wat jij doet, dat zie ik niet zitten.”

Terug naar Brussel

In 1989 keerde Verboven terug naar het federale ABVV.

“Mijn hart heeft altijd voor Brussel geklopt. Het secretariaat werd vernieuwd en François Janssens verkozen als voorzitter, Mia De Vits als algemeen secretaris. Daardoor kwam haar plaats vrij en ben ik vanuit de Textielcentrale teruggekeerd.

Robert Voorhamme stapte in 1995 over naar de politiek. Toen moest er een nieuwe Vlaamse intergewestelijk secretaris volgen. Er waren zeven kandidaten en geen enkele van die zeven is het geworden. Dan hebben ze mij gevraagd. Het Vlaams niveau was weer een andere wereld met een ander parlement, andere ministers, andere tradities.

“Toen Mia vertrok voor het Europees Parlement, ben ik algemeen secretaris geworden en cumuleerde ik de twee functies een jaartje. In 2005 stapte ik samen met André Mordant naar de interprofessionele besprekingen. Dat werd geen overdonderend succes voor ons. We hebben de stemming bij ons heel nipt verloren met 51 %. Ik blijf daar ongelukkig over. Dat is de zwarte plek op mijn ziel. We zaten er potverdorie zo dichtbij. Ik heb zoveel akkoorden afgesloten, in de Nationale Arbeidsraad, in de textiel en ook nog drie Vlaamse akkoorden. En dan is er dat interprofessioneel akkoord dat fout liep. Dat blijft in mijn kleren hangen.

“Daarop kregen we het Generatiepact. Toen viel collega André uit, die plots zwaar ziek werd. Ik stond er dus alleen voor.”

HET GENERATIEPACT

Het ABVV speelde een tijd cavalier seul in de stakingsacties tegen het Generatiepact.

“In de vakbond is macht een slecht woord, ik zou eerder zeggen: sterke invloed. Dat heb je nodig, omdat je als vakbond een drukkingsgroep bent. Je kunt alleen maar zaken doordrukken wanneer je die invloed kunt uitoefenen. Bij het Generatiepact is dat gelukt. En dat dankzij de achterban, niet dankzij het nationaal bureau of het nationaal comité, maar dankzij de militanten. Je kunt die macht alleen maar waarmaken als al je mensen achter je staan. Ik kan niet zonder mijn militanten.

“Soms is dat een zeer vermoeiend proces. Je kunt nooit alleen met een vlag buitenstaan en roepen: Het ABVV staakt. Er moet 100.000 man op straat zijn of de boel moet 24 uur plat. Je moet daarom goed naar uw mensen luisteren en ook hun vertrouwen hebben. Ten tweede moet je ook je mensen dagelijks informeren waarover het gaat. Want het ergste wat je in de vakbond kunt doen, is mensen op het verkeerde been zetten. Dat krijg je cash terugbetaald en dat duurt niet lang hoor. Je moet de mensen zeggen waarover je kunt discussiëren en hen vragen of ze bereid zijn daarover te onderhandelen. Die bereidheid was er op een zeker moment niet meer bij het Generatiepact. Dan moet de actie volgen. Een staking moet je goed plannen en evalueren, ook met de mogelijkheden om er op een elegante manier uit te geraken.

“Ik heb toen aan premier Verhofstadt gezegd dat ik het regeringsvoorstel nooit verkocht kon krijgen op tien dagen en heb hem voorgesteld naar december te gaan. Er was meer tijd nodig, zodat wij de leden eventueel konden overtuigen. Maar dat kon niet voor Guy Verhofstadt.

“Na de betoging met 100.000 deelnemers tegen het Generatiepact, reden we met het ACV naast elkaar. De regering heeft toen een beslissing genomen. De mensen speelden op: Is het daarvoor dat wij gestaakt hebben? Je moet durven stoppen met een staking om niet languit op je gezicht te vallen. En dat hebben wij beslist begin december. Omdat wij vreesden dat het conflict communautair zou worden. Wallonië en Vlaanderen liepen niet met hetzelfde ritme en op dezelfde sporen. Het ABVV mag niet beschadigd worden door die divergentie. Een communautaire staking zou fataal geweest zijn.”

ONDERHANDELEN

Onderhandelen is een moeilijke kunst, die balanceert tussen trots en wanhoop.

“In intieme kring beweren de ondernemers met wie ik onderhandel wel eens dat ik met hen akkoord ga, maar dat ik dat bij de buitenwacht niet durf te verdedigen. Een vakbondssecretaris heeft een ruime verantwoordelijkheid. In de eerste plaats moet hij goed luisteren naar wat zijn mensen zeggen, de polsslag voelen van de militanten, dat is representatieve democratie. Anderzijds doe ik niet aan megafoonsyndicalisme, dat is slecht, je volgt niet slaafs wat de basis dicteert. Je zoekt een evenwicht. Je hebt bij de vakbond leden die actief in het leven staan, inactieve leden, werklozen, gepensioneerden, bruggepensioneerden. De actieven vragen jobs en koopkracht, de inactieven vragen een vangnet, de gepensioneerden vragen welvaartsvastheid, de werklozen vragen een job. Dus je zit met tien verschillende verwachtings- en eisenpatronen. Hoe kan je dat kanaliseren? Het Generatiepact was een voorbeeld van die vele stemmen en wensen. Je moet uit al die verschillende boodschappen één boodschap distilleren.

“Voor onderhandelingen bespeel je al het informele circuit, je vertelt de tegenpartij waarover we willen praten. Ik kan informeel spreken, waarbij men besluit dat men iets niet had verwacht van mij, maar als ik dan de morgen nadien naar het bureau van de vakbond ga en ik word teruggefloten, ja, dan ontstaat de indruk dat ik spreek met twee tongen. Dat is dan onbegrip hebben voor de mechaniek van het democratisch onderhandelen.

“Onderhandelen is zeer ingewikkeld. Het kan zijn dat je aan iets werkt waar je niet in gelooft. Bijvoorbeeld, bij de defiscalisering van de overuren was het parool erover te zwijgen, want het zou nooit passeren. Maar misschien is er iets gelijkaardigs dat wel kan lukken. Op de duur begint het uw eigen kind te worden. De fierheid van een onderhandelaar is dat je met iets terugkomt waar de militanten in geloven, waar de publieke opinie in gelooft.

“We waren optimistisch en dachten dat we een compromis zouden vinden rond het interprofessioneel akkoord. Ik geloofde erin, ik dacht dat ik het zou halen. We kwamen 30.000 stemmen te kort op 1,3 miljoen. In andere vakbonden kan men misschien werken met andere meerderheden, als het 40 % is, zegt men daar dat het oké is. Ik spreek me daar niet over uit. Wij hebben scrupuleus de stemmen geteld. Ik zat dus die fameuze vrijdagavond met 30.000 stemmen te kort, maar wij gaan dan niet het apparaat bespelen, om het eufemistisch uit te drukken. Dan kom ik thuis, val in de zetel, ben kwaad en foeter. Potverdomme, hoe is dat mogelijk, ik ben er een week niet goed van geweest. In zo’n situatie ga ik wandelen in de natuur aan de Schelde, uitwaaien met de blik op oneindig.” Frans Crols

In Trends van 18 mei 2006 leest u deel vier van deze vijfdelige serie interviews met vakbondsleiders. Dan zit Chris Reniers van de socialistische overheidsvakbond ACOD op de praatstoel. Eerder verschenen de interviews met Luc Cortebeeck (6 april) en Guy Haaze (20 april).

Guido Muelenaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content