“Ik ben niet beschaamd om mijn cumulaties, integendeel, dat moet”

Rik Donckels werkt hard en zet geen punt achter het knetteren van zijn hersenen. De gedelegeerd bestuurder van Cera leidde een dubbelleven. De academicus en de ondernemer trokken samen op, ondanks de kritiek van de puristen van de universiteit. Rik Donckels is in september 22 jaar bij Cera en speurde dertig jaar naar de geheimen van de kmo. Bij Cera stopt hij, wetenschappelijk herleeft hij.

Je kan maar van kmo’s houden, zo blijkt, als je geboren bent in de wereld van de middenstand en de zelfstandige ondernemers. Zonder nota’s, papier of agenda – met een enkele verwijzing naar het jaarverslag van Cera – blikt Rik Donckels (65) naar het begin, het middenstuk en de volgende etappe van zijn leven.

Vlassers

“Vader was een kleine vlasser, een familietraditie. Met zijn broer en een niet-familiale compagnon rootte en zwingelde hij vlas dat aangekocht werd bij telers in Normandië. Van in mijn prilste jeugd heb ik het positieve en het negatieve van het ondernemerschap ervaren. Het overleg tussen de vennoten gebeurde bij ons thuis in de living. Ik, een kind alleen, ben de jongste van mijn generatie in de familie en de enige die hogere studies deed. Mijn kozijns liepen school tot hun vijftiende jaar en draaiden daarna mee in het vlasbedrijf. Als klein manneke werkte ik in de vakanties mee bij het roten en het opzetten van de kapellen voor het drogen van het vlas in de weiden rond de rootputten. De vlassers kochten hun grondstof in Wallonië, Nederland of Normandië. Met schepen en treinen arriveerde het in Wevelgem voor de rootputten, die gevuld werden met warm water door de ketels van Vyncke uit Harelbeke. Ik ken Dirk Vyncke en zijn familie uit die traditie. Natuurlijke rotting in de Leie mocht niet meer. Na het roten volgde het drogen en dan ging het vlas door een turbine voor een eerste zuivering. In de winter werd gezwingeld voor de fijnere variëteiten die verkocht werden aan de spinnerijen.

“Aan moederszijde is de familie streng katholiek, bijna orthodox. Het waren stevenisten, een laatbloeier in West-Vlaanderen van het jansenisme (zie kader: De stevenisten). De familie Deryckere was een thuishaven voor de intellectuelen van Wevelgem. De pastoor, de notaris, de advocaat discussieerden er over de meest onmogelijke dingen. Stevenisten werken hard, hebben een strenge deontologie en eisen dat je je uiterste best doet. Er zat iets dwingends en puriteins in de leer. Mentaal ben ik deels een stevenist. Twee zussen van mijn moeder waren karmelietessen in Rochefort, later in Bunia en Kortrijk. Wij hadden geen auto en jaarlijks trokken vader, moeder en ik met de trein naar de karmel in de Walen. Ik zong dan en de nonnensluiers mochten weg in de parloir.

“Ik maakte de schaalvergroting van de vlasbranche mee. Een driemanszaak was te klein, zelfs in een coöperatief verband. Vader stopte naar het einde van zijn vlassersleven als werknemer van de Kunstwerkstede De Coene. Ik bewonder hem om zijn realiteitszin.”

College

“Vader en moeder waren niet vertrouwd met het studeren. Ik was altijd een van de eersten van de klas en volgde het Sint-Aloïsiuscollege in Menen. In dat college zat ik acht jaar in dezelfde klassen als de man die ik ben opgevolgd bij Cera, Paul Tanghe. Na het college hebben we elkaar uit het oog verloren en hier teruggevonden. Na de vierde Latijnse was ik graag overgestoken naar Latijn-Wiskunde in Kortrijk. Ik zal nooit vergeten hoe een priester-leraar van Menen op zijn half kapotte fiets op een zondag mijn ouders kwam overtuigen: laat hem bij ons komen. Zo gebeurde het. Ik heb nadien een aanvullend jaar wiskunde moeten doen voor ik naar Leuven trok.

“Het bisdom Brugge organiseerde in de jaren vijftig en zestig nog wedstrijden voor de retoricaleerlingen. De opdracht was een redevoering schrijven in het Latijn. De reglementen waren streng, de leraren controleerden de concurrerende colleges. Ik deed mee in 1960 en de opdracht was: schrijf de redevoering van koning Boudewijn bij de onafhankelijkheid van Congo in het Latijn. Ik won de prijs. In de retorica twijfelde ik tussen verdere studies in de klassieke talen – voornamelijk om het Latijn en zijn redevoeringen, minder om de poëzie – en de wiskunde. Het werd wiskunde en ik heb er geen gram spijt van.”

Leuven

“Ik deed het ingangsexamen voor burgerlijk ingenieur, hoewel ik niet aan die richting dacht, want ik wilde later lesgeven. In Leuven begon ik met een duidelijke boodschap van vader: je krijgt één kans. Na vier jaar had ik mijn licentie en stond ik op het punt wiskundeleraar te worden in Menen.

“In mijn laatste licentiejaar in 1965 ben ik echter gaan praten met mijn promotor, professor Henri Florin, zaliger gedachtenis, over mijn toekomst. Ik kon doctoreren op een wiskundethema, maar zocht iets meer sociaals. Florin bracht mij in contact met zijn oud-student, John van Waterschoot, een specialist in econometrie en operationeel onderzoek. John werd mijn geestelijke vader, ik sprak zijn lijkrede uit in 2000. Wij hebben op een onvoorstelbaar goede manier samengewerkt, ik heb heel veel aan hem te danken.

“Het boeiende aan mijn tweede studieronde was de komst van de wiskunde, de statistiek in de economie en de groei van de econometrie. Tom Barten – wereldwijd bekend om het schatten van de consumptiefuncties – en Paul Van Moezeke begonnen rond die tijd in Leuven. Het waren mensen uit Chicago en Yale die naar Leuven werden gelokt door John en rector Piet De Somer. Zij zochten talent dat scoorde door zijn internationale publicaties en dat de economiestudie kon moderniseren.

“John reisde rond om grote mensen naar Leuven te halen voor cursussen en lezingen. De econometrist Wassily Leontieff kreeg bijvoorbeeld een doctoraat honoris causa en ik was, als assistent van John, zijn privéchauffeur in Leuven. Leontieff, een hele vriendelijke man, gaf een lezing en achteraf zei Piet De Somer me: dat kan geen geleerde zijn, want ik heb alles verstaan, dat is toch onmogelijk ( lacht smakelijk). Een jaar later ontving Leontieff de Nobelpijs Economie.

“Ik koos niet voor de sociologie of de politologie. Ik zocht naar een discipline waar ik mijn wiskunde en statistische kennis kon gebruiken. Dat is pas vijf jaar na de economie begonnen met de sociometrie in de sociologie en de cliometrie in de geschiedenis onder Herman Van der Wee.”

Doctoraat

“John van Waterschoot was voorzitter van de bedrijfsraad Textiel en Kleding, en de verre voorbereiding van het Textielplan begon. Voor mijn doctoraat ontwierp ik een econometrisch model dat de mogelijkheid bood om de toewijzing van overheidssteun in de industrie te verbeteren. Criteria voor de toewijzing waren de creatie van werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Voor John was dat model interessant, het kon hem helpen bij het verdedigen van de tewerkstelling in de textielbranche. Ik bekeek zes industriële sectoren. De uitkomst van dat doctoraat heeft meegeholpen bij het bepalen van het beleid. De Belg Alphonse Quetelet heeft de beleidsstatistiek geschapen, nadien heeft België gefaald in het verzamelen en beheren van gegevens.

“Voor mijn doctoraat heb ik jaren gezwoegd om de noodzakelijke cijfers samen te brengen. Je begon van net voorbij nul. Aan de ULB werkte een onderzoeker op een analoog thema en samen hebben wij een aantal noodzakelijke gegevens kunnen reconstrueren. Vandaag druk je op een knop en de kolommen met de cijfers verschijnen op het scherm. De zorg om de data was zeer belangrijk. Ik las in die tijd een prachtig boek van Oscar Morgenstern met als boodschap: ja, je hebt vandaag gesofistikeerde technieken die de onzekerheid over de resultaten van onderzoek fors verminderen, maar kijk allereerst serieus naar uw basisgegevens. Mijn doctoraat was een voortzetting van mijn licentiethesis en die pikte in op de Amerikaan Edward Dennison, een econoom die kwalitatieve elementen integreerde in groeimodellen en groeivoorspellingen. Hij hield niet alleen rekening met de sommen die je spendeert aan machines, maar ook met hun bouwjaar. Hij hield niet alleen rekening met het aantal personeelsleden, ook met hun kwalificaties.”

Kmo-Studiecentrum

“In de jaren zestig stelde monseigneur Van Camp, rector van de Facultés Universitaires Saint-Louis, vast dat niks hem belette om in Brussel cursussen in het Nederlands te geven. Hij begon in 1969 met Rechten, Germaanse Filologie en Wijsbegeerte. Daaruit groeide Ufsal. In 1972 volgde de faculteit Economie en ik doceerde de cursussen Wiskunde en Statistiek, wat leidde tot een leeropdracht die duurde tot in 2001. De eerste decaan van Ufsal Economie was Herman Van der Wee. Ik volgde hem op als decaan gedurende negen jaar.

“Het Kmo-Studiecentrum is mogelijk geworden door Ufsal en vier mensen, vier vrienden. Zonder dat kwartet was het allemaal veel moeilijker en omslachtiger geweest. In Leuven en met name door John van Waterschoot bestond al lang de wens om wetenschappelijk onderzoek te doen over kleine ondernemingen en starters. Dat kwam niet van de grond vanwege, laten we zeggen, universitair elitisme. Met zulke prutsen kon een universiteit zich toch niet bezighouden. Kmo’s waren dwergen en haast geen ondernemingen, alleen multinationals waren het waard om bestudeerd te worden. Wat rook naar middenstand, was beneden de waardigheid van de universiteit. Na negen jaar aan de Ufsal ben ik naar John gestapt met de raad: laten we in Brussel doen wat in Leuven niet lukt.

“Piet Sablon was de pionier van de middenstandsopleidingen in België met geld van minister van Middenstand Paul Van den Boeynants. Ik heb nog steeds spijt dat het onderzoek over het profiel van de succesvolle kmo dat wij voor hem maakten in 1983, niet vertaald is in het Engels. Het zou een internationale bestseller geworden zijn. De derde man voor de start van het wetenschappelijke kmo-onderzoek was Joris Degadt, administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor de Verzekering van de Zelfstandigen. Hij beheerde een database die merkwaardig goed in elkaar zat. De vierde man was Fons Margot, algemeen directeur van het NCMV.

“Ik kreeg de volle steun van Piet Sablon, Joris Degadt, Fons Margot en ook van Alex Florquin van de toenmalige Cera Bank. Het Kmo-Studiecentrum was pionieren en dat was passionerend. Post factum hebben wij met onze 200 publicaties bewezen dat het mogelijk is om voor en met kmo’s wetenschappelijk te zijn. Bij de start van het Kmo-Studiecentrum had ik contacten met de Amerikaanse Small Business Administration in Washington en de University of Chicago, waar de eerste startersprogramma’s begonnen. Voor de goede zaak werd ook Alex Florquin zeer belangrijk. Alex was voorzitter van de raad van bestuur van Cera Bank en hij en Piet Sablon waren goede vrienden via Rotary.

“Bij Ufsal heb ik over de jaren 4 miljoen euro gemobiliseerd voor onderzoeksprojecten. Wij namen snel een unieke positie in de niche kmo-onderzoek in. Een belangrijke factor voor de betaling van ons werk was het contact in 1983 met Léopold Bragard van de Universiteit van Luik. Hij belde: il faut qu’on se rencontre. Hij had van Economische Zaken gehoord: je moet praten met Rik Donckels. Hij wilde het profiel van de nieuwe ondernemer bestuderen en zocht geld bij het ministerie. Bragard kreeg te horen: dat is zeer boeiend, maar wij kunnen dat niet alleen financieren voor een Waalse universiteit. Neem contact op met Rik Donckels en daar kan iets uit groeien. Ik zie ons nog zitten in een restaurantje dicht bij Ufsal. Na die financieringsronde volgde het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Ufsal bezorgde ook beperkte bedragen en schonk de infrastructuur: de kantoren, de computer, de telefoon. Een belangrijke speler voor ons werd Luc Tayart de Borms van de Koning Boudewijnstichting. Dat viel samen met het ontstaan van een internationale studiegroep, Stratos, wat stond voor Strategic Orientations in Small Business. Onder meer België, Nederland, Zwitserland en Duitsland gingen met die groep grootschalig samenwerken voor kmo-research. Europa stichtte een kmo-observatorium en elke lidstaat werkte eraan mee. Het Kmo-Studiecentrum leidde de werkzaamheden voor België.

“Ik heb de scepsis over het wetenschappelijk onderzoek van kmo’s zien verminderen. Het respect voor en de kennis van kleine ondernemingen is gegroeid aan de universiteiten. Onder meer Dirk Vyncke, die een belangrijke rol speelde bij Ekonomika, de oud-studenten Economie van de KU Leuven, pleitte jaren aan een stuk bij de profs: doe wat voor de kmo’s. De eerste reactie was: je zal er hier een beroepsschool van maken.

“De internationale tijdschriften van de jongste twintig jaar over ondernemerschap en kmo zijn schitterend. Ik denk aan Small Business Economics, met voortreffelijke kwantitatieve artikelen. Het Kmo-Studiecentrum staat wetenschappelijk op de kaart. Het is nu ondergebracht bij Ehsal, omgedoopt tot Studiecentrum voor Ondernemerschap, en de groep groeit en bloeit onder Johan Lambrecht.”

KBC Groep

“In 1984 vroeg Alex Florquin mij als lid van de raad van bestuur, want naast land- en tuinbouw moest Cera Bank volgens hem de sector middenstand en kmo financieren. Als ik hier op 14 september vertrek heb ik 22 jaar in verschillende gradaties gewerkt voor Cera. In 1995 heb ik de modernisering en defamiliarisering van de onderneming Meli actief begeleid. Ik kon door Meli niet meer regelmatig deelnemen aan de raad van bestuur van Cera Bank en schreef een ontslagbrief. Daarop volgde per kerende de reactie: nee Rik, wij moeten elkaar zien, want wij hebben plannen met jou. Snel bleek dat ik voorzitter van de raad van bestuur kon worden. Ik heb Meli afgebouwd en werd voorzitter in 1996. McKinsey droeg rond die tijd de blijde boodschap uit over de noodzakelijke schaalvergroting van de banken, ook bij Cera Bank. Het management van Cera Bank koesterde plannen om rond te kijken en partners te zoeken. Ik zag de fusie van 1998 ontstaan, niet rechtstreeks, wel onrechtstreeks via Willy Breesch, voorzitter van het directiecomité, die mij briefte over de lopende gesprekken op het directiecomité.

“Ik heb nooit gevraagd: wat is mijn rol na een fusie. Toen daarover beslist was, is me gevraagd of ik bereid was om deeltijds met Paul Tanghe de leiding te nemen van de Cera Holding in wording. Zonder de minste problemen te maken, heb ik ja geantwoord. Van 1998 tot 2002 heb ik het voorzitterschap gecombineerd met een deeltijds mandaat van gedelegeerd bestuurder. Paul Tanghe was de voltijdse gedelegeerd bestuurder. Mijn taken op de universiteit heb ik afgebouwd. Al doende volgde echter bij Cera Holding een dubbelbesluit. Eén: vanwege de corporate governance moeten we de functie van voorzitter en gedelegeerd bestuurder splitsen. Twee: vanwege onze coöperatieve traditie moet de voorzitter van de raad van bestuur gekozen worden uit de vertegenwoordigers van de vennoten in de raad. In die richting hebben we stappen gezet. In 2001 werd ik voltijds gedelegeerd bestuurder en voorzitter van het managementcomité, en Guido Van Roey werd voorzitter van de raad van bestuur.

“De fusie van Kredietbank, Cera Bank en ABB Verzekeringen rust op een historische humuslaag. Wat samen hoorde is eindelijk samengekomen, heette het terecht. Een tweede element waren de individuele relaties. Een enorm belangrijke rol speelde de chemie tussen de mensen. De voorzitters en de ondervoorzitters van de directiecomités kenden elkaar en wisten hoe ze elkaar moesten aanpakken.

“Ten derde was er de bijzonder professionele manier waarmee de fusie is doorgevoerd. McKinsey bewaakte dat proces voorbeeldig. De beslissingen werden relatief snel genomen en de afspraken opgevolgd. Als er beslist werd, tegen die datum moet er een verslag zijn over de informatisering, dan lag die nota daar. Bovendien, en niet het minste, was er de enorme wil om te slagen. Na de eerste gesprekken zagen we snel: het zit erin, we gaan ervoor. In eerste instantie begrepen we dat we door de fusie een rendabele business konden opbouwen. En de trots om dat te doen vanuit een Vlaamse achtergrond bestond. Dat belet niet, zoals Jan Huyghebaert in interviews zegt, dat de volgende gedelegeerd bestuurder van KBC een Pool kan zijn.

“De coöperantenkwestie met advocaat Modrikamen kwam tot een catharsis op 9 december 1999 met onze veroordeling door de handelsrechter. In de voormiddag werden we veroordeeld, diezelfde avond zetelde de voltallige raad van bestuur om de strategie uit te tekenen. Knap werk en een loyale reactie. Dat leidde uiteindelijk tot een dading die onder meer de creatie van Almancora tot gevolg had. Ex post zeg ik: die dading heeft geleid tot een leefbare situatie en een participatie van de vennoten in de resultaten van KBC. Dat was de kern van de betwisting.”

Frans Crols

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content