IJsberg.

Zijn Philips Hasselt en Arcelor slechts het topje van de ijsberg? Dit rillerige Titanicgevoel moet excellenties zoals Jaak Gabriëls ( VLD) en Serge Kubla ( MR) ongetwijfeld bekruipen wanneer ze in deze Trends het artikel met de prangende titel ‘Wie houdt in België de touwtjes in handen?’ lezen (zie blz. 40). Twee op de drie grootste werkgevers in België – goed voor 300.000 arbeidsplaatsen of meer dan 10% van de werkgelegenheid in dit land – zijn afhankelijk van buitenlandse beslissingscentra.

Wie dieper op de cijfers inzoomt, stelt zelfs vast dat één op de twintig Belgen op een Franse of Amerikaanse loonlijst prijkt. Uitgerekend deze twee landen vechten nu als opgehitste kemphanen een diplomatiek gevecht uit op de Irakscène. Je mag er niet aan denken dat één van beide landen in een emotionele opwelling van politieke onvrede of in een hypernationalistische bui besluit om hier duizenden jobs te schrappen. Zomaar, in één pennentrek.

In de realiteit spelen nationale gevoeligheden en belangen als basis voor de locatie van een fabriek wel degelijk een rol. Niet alleen rationele economische argumenten zijn dus van tel. “Emotie doorkruist de rekenbladen,” zo formuleert Trends-redacteur Daan Killemaes het, en ter illustratie verwijst hij naar het drama van Renault-Vilvoorde of het uitdoofscenario voor Cockerill. Vaak ontziet de chief executive officer (CEO) bij besparingsgolven de thuismarkt, en schuift hij de factuur maar al te graag door naar kleinere markten – in casu België.

Is ons land daarmee een vogel voor de kat? Niet noodzakelijk. In het door de Philips-sluiting geplaagde Limburg wordt zeer nuchter tegen die economische afhankelijkheid aangekeken. “De sluiting van Philips Hasselt is een dreun, maar we zagen het aankomen,” zegt Jos Stalmans, directeur van het VKW Limburg (zie Trends Gazellen-dossier, blz. 52). “Het valt trouwens op,” zo vervolgt hij, “dat – zoals dat wel gebeurde bij de mijnsluitingen – vandaag niemand aanspraak maakt op overheidsgeld om de pijn te verzachten. Het geklaag heeft plaats geruimd voor zelfvertrouwen.”

Op het vlak van tastbare criteria zoals de geografische ligging en logistieke ontsluiting, telecommunicatie-infrastructuur, onderzoekscentra, loonkosten, opleidingsniveau, sociale stabiliteit, vennootschapsbelasting, administratie en milieuwetgeving, hebben we inderdaad een zeer stevige vinger in de pap te brokken. Helaas blijft het beleid in dit land hierover structurele onenigheid vertonen, zoals het dubbelgesprek tussen de Vlaamse minister van Economie, Jaak Gabriëls, en zijn Waalse collega, Serge Kubla, pijnlijk aantoont (zie blz. 46).

“Na de federale verkiezingen wil ik een akkoord om een belangrijk deel van de vennootschapsbelasting over te hevelen naar de gewesten,” lanceert Jaak Gabriëls in dat interview. Prompt blokt zijn Waalse collega af: “De verlaging van de vennootschapsbelasting heeft ons land op een acceptabele plaats gezet.” Daarop snijdt Gabriëls de problematiek van de hoge loonkosten aan: “Ik suggereer een daling van de loonkosten voor kennisintensieve sectoren.” Ook hier geeft Kubla onmiddellijk tegengas: “Er zijn limieten aan de loonkosten. We moeten oppassen dat een te grote druk hierop niet gepaard gaat met een te grote druk op de koopkracht.”

Eén uitspraak blijft nazinderen. Inspelend op de sociale afvloeiingen bij Cockerill Sambre, merkt Serge Kubla op dat beslissingen om zieke ondernemingen af te slachten niet passen in de traditionele sociale cultuur van dit land. En hij voegt eraan toe: “Als overheid moet je soms bepaalde kortetermijnbeslissingen durven nemen die misschien op lange termijn niet renderen.”

Logisch dat we met een dergelijke ‘langetermijnvisie’ de touwtjes in dit land stelselmatig uit handen hebben gegeven.

Piet Depuydt, Hoofdredacteur [{ssquf}]

Eén op de twintig Belgen staat op een Franse of Amerikaanse loonlijst. Je mag er niet aan denken dat één van beide landen hier in een emotionele opwelling duizenden jobs zou schrappen. Zomaar, in één pennentrek.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content