Iedereen voelt zich gediscrimineerd
Gehuwden betogen dat zij gediscrimineerd worden ten opzichte van ongehuwd samenwonenden. Terwijl ongehuwd samenwonende ouders dan weer klagen dat zij de dupe zijn. Maar die laatste klacht is inmiddels door het Arbitragehof verworpen.
Het belastingvrije minimum waarop een gehuwde recht heeft, is beduidend lager dan dat van een alleenstaande. Voor het aanslagjaar 2001 bedraagt het verschil 43.000 frank (210.000 frank voor een alleenstaande tegenover 167.000 frank voor een gehuwde).
Op zich is dat geen probleem, ware het niet dat iemand die ongehuwd samenwoont, op fiscaal gebied ook als een alleenstaande wordt beschouwd.
Twee partners die ongehuwd samenwonen, hebben aldus recht op een belastingvrij minimum van in totaal 420.000 frank (2 x 210.000 frank), terwijl een echtpaar slechts recht heeft op een belastingvrij minimum van in totaal 334.000 frank (2 x 167.000 frank), of in totaal 86.000 frank minder.
Gehuwden voelen zich op deze wijze gediscrimineerd. Vandaar dat de rechtbank van eerste aanleg in Leuven een tijdje geleden aan het Arbitragehof gevraagd heeft of dit verschil in behandeling niet strijdig is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel.
Sein. Het Arbitragehof heeft deze vraag nog niet beantwoord. Niettemin is aan gehuwden enkele weken geleden via allerlei kanalen het sein gegeven om massaal in verzet te komen tegen de aangeklaagde discriminatie. Indien mogelijk, door het aantekenen van bezwaar, en als bezwaar niet meer mogelijk is, door het vragen van een ontheffing van ambtswege.
Het verschil tussen deze twee procedures heeft onder meer te maken met de tijd.
Voor een bezwaar heeft men slechts drie maanden tijd, te rekenen vanaf de verzendingsdatum van het aanslagbiljet (een datum die u rechts bovenaan de eerste pagina van het aanslagbiljet terugvindt). Om een ontheffing van ambtswege te vragen in verband met de toepassing van het belastingvrij minimum heeft men daarentegen drie jaar tijd, te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar.
De prejudiciële vraag die aan het Arbitragehof is voorgelegd, betreft het aanslagjaar 1999 (inkomsten van 1998). Gehuwden die voor datzelfde aanslagjaar nog willen inroepen dat zij op het vlak van het belastingvrije minimum discriminerend behandeld zijn, kunnen – normaal gezien – vandaag geen bezwaar meer aantekenen. Zij hebben daarentegen nog wel de mogelijkheid om voor het aanslagjaar 1999 een ontheffing van ambtswege te vragen; de driejarige termijn die men daarvoor heeft, verstrijkt pas op 31 december 2001.
Of het zin heeft om vandaag al een dergelijke ontheffing van ambtswege (voor het aanslagjaar 1999) te vragen, is niet zeker. Anders dan bij een gewoon bezwaarschrift (waarin men gelijk welke grief kan formuleren) moet in het verzoek tot ontheffing van ambtswege het feit aangeduid worden dat aanleiding geeft tot de toepassing van het hogere belastingvrije minimum van de ongehuwd samenwonenden. Dat feit zal er allicht pas zijn op het ogenblik dat het Arbitragehof zich uitgesproken zal hebben (in de veronderstelling dat het Arbitragehof inderdaad tot discriminatie besluit). Vandaar dat in de praktijk aangeraden wordt om voor het aanslagjaar 1999 nog even te wachten en de toestand tegen het eind van dit jaar opnieuw te bekijken.
Wat het aanslagjaar 2000 betreft, is de bezwaartermijn normaal gezien vandaag nog niet verstreken. En kan het dus nuttig zijn om – met het oog op het behoud van alle rechten – alsnog bezwaar in te dienen. Voor een bezwaar hoeft er (nog) geen arrest van het Arbitragehof te zijn. Het volstaat dat men zich als gehuwden gegriefd voelt door de wijze waarop het belastingvrije minimum, in vergelijking met ongehuwd samenwonenden, is toegepast.
Kinderen. Ook ongehuwd samenwonenden klagen over discriminaties. Tot enkele jaren geleden werd in de praktijk aangenomen dat ongehuwd samenwonende ouders hun gemeenschappelijke kinderen ieder voor zich als personen ten laste mochten beschouwen. Op die manier hadden zij twee keer recht op de verhoging van de belastingvrije som wegens kinderlast. Dat is een aantal jaar geleden door de toenmalige minister van Financiën nog uitdrukkelijk bevestigd.
Deze bevestiging botste evenwel op luid protest van de gehuwd samenwonende ouders, die hoe dan ook slechts één keer recht hebben op de verhoging van de belastingvrije som voor hun kinderen ten laste. Het gevolg was dat de minister zijn bevestiging alsnog moest inslikken. Sindsdien luidt het officieel dat ook ongehuwd samenwonende ouders slechts één keer een beroep kunnen doen op de verhoging van de belastingvrije som, en dit in hoofde van de ouder die geacht wordt aan het hoofd van het gezin te staan.
Voor de betrokken ouders was dat uiteraard een lelijke streep door hun rekening. In vergelijking met de vorige jaren (waarin zij hun kinderen tweemaal fiscaal ten laste hadden mogen nemen) ervoeren zij plots een serieuze verhoging van de belastingdruk. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat sommige ongehuwd samenwonende ouders zich tot de rechtbank hebben gewend, met de vraag of dit allemaal wel door de beugel kan. In één geval riepen zij in, dat zij nu zelf het slachtoffer zijn van een discriminatie. Onder meer omdat de ene ongehuwde ouder (die de kinderen niet langer ten laste mag nemen) nu plots veel meer belasting moet betalen dan zijn partner (die de kinderen wel ten laste mag nemen), hoewel zij zich in juist dezelfde omstandigheden kunnen bevinden.
Maar het Arbitragehof heeft het verwijt van discriminatie afgewezen (arrest van 8 mei 2001). Waardoor de ongehuwd samenwonende ouders minstens één achterhoedegevecht verloren hebben. Afwachten nu of de gehuwd samenwonenden hun grote veldslag gaan winnen.
De auteur is advocaat bij Dauginet & co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier