Hoogtij van het neo-keynesianisme
In de jaren zeventig verzandde de wereldeconomie in torenhoge belastingen, begrotingstekorten, overregulering, overheidsmonopolies en dure olie. De Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse premier Margaret Thatcher werden verkozen met een programma van privatisering, marktdynamiek, lagere belastingvoeten, een bredere belastingbasis en vrijhandel. Ze verlieten het keynesianisme dat sinds de Grote Depressie de staat centraal had geplaatst in het sturen van de groei. Hun recepten sloegen aan. Na de val van het communisme werden ze internationaal omarmd in wat de Washington Consensus werd gedoopt.
Onder het neo-keynesianisme spelen politici voor God, worden bedrijven vazallen en banken politieke agenten.
De linkerzijde verketterde de Washington Consensus met het containerbegrip ‘neoliberalisme’. Haar verzet was vooral een aversie tegen het kapitalisme. Niemand ontmantelde de welvaartsstaat, de globale belastingdruk en het overheidsbeslag bleven groeien, regeringen bleven de schulden opstapelen. De globalisering en de vrijmaking van de financiële markten brachten wel uitdagingen en risico’s. Het geloof in open kapitaalmarkten kreeg een oplawaai met de bankencrisis van 2008. De verkiezing van Donald Trump torpedeerde vanuit Washington de voormalige consensus over handel.
Maar de coronapandemie schiet elke illusie van een neoliberaal dogma aan flarden. Nadat de overheden eerst de economie in een kunstmatige coma hadden gedwongen en de burgers basale vrijheden hadden afgenomen, zijn diezelfde overheden nu heer en meester om de economie te rebooten. Een nieuw tijdperk van neo-keynesianisme is aangebroken, met de staat als piloot van welvaart en welzijn.
Nergens is de omwenteling groter dan in Europa. Voor corona stond de Europese Unie voor een vrije interne markt, vrije concurrentie en open grenzen voor Europese burgers. Na corona staat de unie voor Europese subsidies voor nationale overheidsplanning. Het bindmiddel is niet langer de markt en de concurrentie, maar de overheid en sturing. De teugels gaan los, schulden zijn irrelevant en overal kunnen politici economische winnaars maken en verliezers redden.
In die natte droom verdampt veertig jaar bescheidenheid en kuisheid over het politiseren van de economie. Italië subsidieert meteen de eeuwig onrendabele luchtvaartmaatschappij Alitalia en het zieltogende kledingmerk Corneliani, terwijl het overheidsparticipaties zoekt in de staalindustrie, de telecom en tolbedrijven. Spanje plant grote uitgaven en belastingverhogingen voor een echte subsidiebonanza. Zuid-Europa neemt de teletijdmachine terug naar de jaren zeventig.
De rest van Europa is niet veraf. Frankrijk dorst altijd naar een centralistische planning en president Macron barst van de ambitie. Duitsland moet zijn fossiele industrie grootschalig transformeren. Zelfs het Verenigd Koninkrijk wil vanuit Londen een nationale economische convergentie dirigeren. We evolueren naar een soort Airbus-economie, met landen die over elkaar rollen in een wedloop nationale kampioenen kweken, het liefst van groene of digitale kleur. Het Amerika van president Joe Biden zal dezelfde weg inslaan. China overtreft alles en iedereen in een technocratisch-nationalistische economische planning.
Dit is een kweekvijver waarin de Waalse Parti Socialiste zich als een vis in het water voelt. Wallonië probeert al decennialang met overheidsgeld en een relancebeleid bedrijven te binden en welvaart te scheppen. Dat model zal de federale regering over het hele land uitrollen, met dank aan gratis Europees geld. Onder het neo-keynesianisme spelen politici voor God, worden bedrijven vazallen en banken politieke agenten. In het kielzog volgen nog meer schulden, nog hogere belastingen en nog zwaardere overheden. We weten waar dat op lange termijn zal eindigen. Maar op lange termijn, wist Keynes, zijn we allemaal dood.
De auteur is decaan aan de Macquarie University in Sydney en visiting fellow bij de denktank Itinera. @devosmarc
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier