Hoe groen is mijn elektriciteit?
De Europese energiemarkt wordt groener. Commissaris voor Energie Loyola de Palacio wil dat tegen 2010 al 12% van de elektriciteit geleverd wordt door zon, water en wind.
Als Europa zijn verplichtingen uit het Kyoto-akkoord over het verminderen van schadelijke gassen die het broeikaseffect veroorzaken, wil nakomen, moet de energie groener worden. Het voorstel van richtlijn over de hernieuwbare energie is evenwel niet op algemeen gejuich onthaald. De groene beweging meent dat het algemene principe van een verdubbeling op Europees vlak nergens toe leidt en dat je per land een percentage moet vastleggen. Doe je dat niet, dan wachten de lidstaten af tot de anderen de kar trekken. Hernieuwbare energie is immers niet goedkoop. De totale kost per kilowattuur van elektriciteit uit wind-, zonne-, getijden- en geothermische energie of uit biomassa ligt hoog. Hydro-elektrische centrales hebben een beter kostenplaatje, maar worden door sommigen niet tot de echte hernieuwbare bronnen gerekend.
Subsidies.
De bestaande projecten zijn kleinschalig en leveren in de meeste lidstaten een marginale bijdrage tot de totale energievoorziening. De grote producenten en distributienetwerken integreren de groene bronnen node en onder druk van nationale reglementen. Er is dus meer dan moed en overtuiging nodig om een zaak van groene energie op te zetten.
Steun ze, zegt de Europese commissaris. Elke lidstaat mag dit doen tot de groene productie 5% van het geheel haalt, ten laatste tot eind 2010. Zonnepanelen voor een privé-woning kunnen bij uitzondering verder een voordeelregeling krijgen. Omdat de grote bedrijven weinig interesse betonen, kan het beleid gericht worden op kleine en middelgrote energieproducenten. Door de hogere kosten is directe steun in de prijsvorming toegelaten, maar ze mag niet zo ver doorgedreven worden, dat tegen gelijk welke kost kan afgeleverd worden.
Er zijn twee systemen in gebruik van directe of indirecte subsidiëring. Het ene is een quotastelsel, het andere hanteert vaste aankoopprijzen. Groot-Brittannië, Ierland, Nederland en nu ook Denemarken werken met quota voor het bepalen van de steun. De overheid legt vast welke vorm en hoeveel hernieuwbare energie ze wenst aan te kopen en bij openbare aanbesteding worden de prijzen vastgelegd. De lokale elektriciteitsmaatschappij koopt de energie aan tegen die (hogere) prijs en de eindverbruiker betaalt onder vorm van een bijkomende heffing. Een andere manier is de alternatieve producent een aantal groene deelbewijzen te geven en alle klanten, volgens hun verbruik, te verplichten een aantal van die deelbewijzen te kopen. Die zullen trachten de goedkoopste certificaten te kopen en op die manier een efficiënte productie te bevorderen.
Duitsland en Spanje kiezen voor vaste prijzen. De overheid legt vast hoeveel de hernieuwbare energie mag kosten en de klanten, meestal de elektriciteitsmaatschappijen of -verdelers, zijn verplicht ze tegen deze prijs op te nemen.
Bij die molen.
Dat is allemaal groen en mooi, maar er zijn weinig klanten die spontaan meer willen betalen. Anderzijds kan een groen imago bijdragen tot betere relaties met de groene NGO’s, die door hun grote ledenaantallen ook een belangrijke markt zijn geworden.
Europa ziet dit in en gaat ervan uit dat naargelang de klanten meer hernieuwbare energie vragen, er ook meer zal geproduceerd worden. Het lijkt eenvoudig. Wij eisen van onze distributiemaatschappij dat op zijn minst 30% van de elektriciteit afkomstig is uit hernieuwbare bronnen. Als het ons niets extra kost, is dit erg aantrekkelijk, maar zal het aanbod bij de elektriciteitsmaatschappij erg gering zijn en kan het hele aanbod door enkele eisers opgebruikt worden. Alleen een voortdurende subsidiëring zou het aanbod kunnen doen groeien.
Maar het blijft erg onzeker dat je ook groene elektriciteit krijgt, tenzij je bij een windmolen of geothermische centrale woont. Elektriciteit wordt immers het best zo dicht mogelijk bij de bron verbruikt. Hernieuwbare energie gaat op hetzelfde net en is daarna als groen niet meer herkenbaar. Het is dus best mogelijk dat wie in Duitsland alleen maar elektriciteit koopt van waterkrachtcentrales in Noorwegen, effectief stroom verbruikt die geproduceerd wordt door bruinkoolcentrales in Oost-Duitsland.
Schr*oder of Blair?
De zaken liggen dus ingewikkelder dan een vrijblijvend verhogen van de vraag. Energie blijft een belangrijk en vaak onderschat onderdeel van de kostprijs. De liberalisering drukt de prijzen, maar tegelijkertijd wordt in een aantal lidstaten het energieverbruik belast op een manier die de voordelen van de concurrentie tussen energieproducenten ongedaan maakt of versterkt. Naargelang van de politieke doelstellingen krijgt men erg verschillende resultaten.
Duitsland heeft een energietaks ingevoerd, die in hoofdzaak weegt op de particuliere verbruiker. Bedrijven krijgen een compensatie onder vorm van een verlaging van de sociale lasten, als onderdeel van de tewerkstellingspolitiek van Gerhard Schröder. Dit strookt met een Europese bepaling dat de operatie geen rechtstreeks voordeel mocht opleveren voor de schatkist. In Groot-Brittannië blijven de particulieren buiten schot, want dat had Tony Blair beloofd tijdens de verkiezingen. De grote verbruikers doen een goede zaak en de grote groep van bedrijven met een relatief beperkte afname betalen de rekening. Spanje wil van geen energiebelasting horen, omdat ze de inflatie zou aanzwengelen. Zo blokkeert Spanje al meer dan een jaar een Europese richtlijn die de energieprijzen elk jaar wil zien stijgen met 2% boven de inflatie. Groot-Brittannië holt voorop, want daar wordt specifiek voor benzine elk jaar een prijsverhoging toegepast van 6% boven de inflatie.
Omwille van de verdeeldheid op andere gebieden is de kans dat we meer hernieuwbare energie krijgen vooral een kwestie van beslissen op nationaal niveau eerder dan in Europa.
HUIB CRAUWELS
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier