Het Trojaanse paard

Het dossier inzake de reglementering van het beroep van belastingconsulent heeft in de voorbije weken een verrassende wending genomen. Alles wijst erop dat het Instituut der Accountants (het Idac) een belangrijke slag heeft thuisgehaald.

De pogingen om het beroep van belastingconsulent gereglementeerd te krijgen, kwamen enkele jaren geleden in een stroomversnelling terecht. In het kader van de hervorming van de fiscale procedure werd immers het plan opgevat om de huidige bezwaarprocedure te onttrekken aan de gewone belastingadministratie, en ze toe te vertrouwen aan speciaal op te richten administratieve rechtbanken. Meteen rees de vraag wie de belastingplichtige voor deze speciale rechtbanken zou mogen verdedigen. De idee was, dat daarvoor alleen personen in aanmerking zouden komen die voldoende onderlegd zijn op het gebied van het fiscaal recht, en van het procedurerecht in het bijzonder.

De advocaten dus. Maar niet noodzakelijk zij alleen. Ook andere personen zouden kunnen toegelaten worden. Op voorwaarde dat ze de nodige juridische bagage hebben. En op voorwaarde dat ze deel uitmaken van een korps dat onder disciplinair toezicht staat.

VRIJWILLIG.

De belastingconsulenten kennen tot nog toe geen enkele vorm van officiële beroepsreglementering. Weliswaar bestaan er verschillende beroepsfederaties van belastingconsulenten. Maar die leiden stuk voor stuk een vrijwillig bestaan. Niemand is verplicht om zich aan te sluiten. En het eventuele toezicht dat zij op hun leden uitoefenen is vrijblijvend en in rechte niet afdwingbaar.

Op die manier was het hoegenaamd niet zeker dat de belastingconsulenten ook toegang zouden krijgen tot de nieuw op te richten administratieve rechtbanken.

Vandaar dat halsoverkop het initiatief werd genomen om het beroep van belastingconsulent alsnog te reglementeren. Middels het oprichten van een officieel “instituut” van belastingconsulenten. Met strenge toegangsvoorwaarden en strenge disciplinaire regels. De klaarblijkelijke bedoeling was om op die manier een keurkorps van belastingdeskundigen te vormen dat de vergelijking met de advocaten met glans zou kunnen doorstaan.

LOPER.

Het leek wel alsof de rode loper (naar de administratieve rechtbanken) al was uitgerold. Maar er was een klein technisch probleem. Het initiatief om het beroep van belastingconsulent alsnog te reglementeren werd genomen in het kader van de middenstandswetgeving op de reglementering van vrije en dienstverlenende beroepen (cf. de zogenaamde Wet Verhaegen). In het kader van die wetgeving kan men een beroep niet zonder meer reglementeren. Eigen aan die wetgeving is, dat men meteen in een monopolisering van het te reglementeren beroep moet voorzien.

Neem bijvoorbeeld het beroep van zelfstandig “boekhouder”. Dat is ook in het kader van deze wetgeving gereglementeerd. Het gevolg is dat (sinds die reglementering) niemand nog op zelfstandige wijze boekhoudactiviteiten mag ontwikkelen, tenzij hij zich aansluit bij het Beroepsinstituut van de Boekhouders (of tenzij hij aangesloten is bij een ander instituut waarvan de leden ook nog boekhoudactiviteiten mogen ontplooien ; het Instituut der Accountants (Idac), het Instituut van de Accountants…).

OORLOG.

Op zoek naar een eigen beroepsreglementering (via de Wet Verhaegen) konden de belastingconsulenten dus ook niet anders dan in een zekere monopolisering van de fiscale beroepsactiviteiten voorzien. Maar daarmee was het hek voorgoed van de dam. Er zijn immers heel veel personen actief op het vlak van de belastingen. De boekhouders, de accountants, de bedrijfsrevisoren, de notarissen, de advocaten. Vooral de boekhouders en de accountants pikten het niet dat hen ook maar één strobreed in de weg zou worden gelegd. Het resultaat was een regelrechte (verbale) oorlog waarbij vooral achter de schermen druk gelobbyd werd.

De “vredes”-onderhandelingen die daarop plaatsvonden, leidden naar een protocolakkoord waarbij de belastingconsulenten sterk inbonden, en afzagen van de oprichting van een eigen beroepsinstituut. In plaats daarvan zouden de fiscale dienstverleners opgedeeld worden in twee groepen : de “erkende fiscalisten” die opgenomen zouden worden in de schoot van het Beroepsinstituut van de Boekhouders, en de “belastingconsulenten” die hun thuishaven bij het Idac zouden krijgen. Part of the deal was wel dat de belastingconsulenten bij het Idac op eigen benen zouden staan, en dus een eigen afdeling zouden vormen binnen het overkoepelende instituut.

OVERHEVELING.

Maar intussen had men op het ministerie van Financiën en op het ministerie van Justitie ook niet stil gezeten, en waren nieuwe ideeën gerijpt. Mede onder invloed van de kritiek van de Raad van State liet men de plannen varen om nieuwe administratieve rechtbanken op te richten. In plaats daarvan viel de beslissing om de geschillenregeling “in eerste aanleg” volledig over te hevelen naar de gewone rechtbanken (wat als alles volgens plan verloopt, tegen 1 juli van dit jaar een feit moet zijn).

Meteen was daarmee ook de vraag opgelost wie de belastingplichtige “in eerste aanleg” zal mogen verdedigen. Voor de gewone rechtbanken geldt immers onbetwistbaar het pleitmonopolie van de advocaten. Wie geen advocaat is, komt bij de gewone rechtbanken niet aan de bak.

EIEREN.

Het vraagstuk van de eventuele reglementering van het beroep van belastingconsulent kreeg daarmee een volledig nieuw uitzicht. De aanleiding was immers verdwenen. Bovendien kozen verschillende belastingconsulenten eieren voor hun geld, en schreven zich in bij de balie. Aan een eigen beroepsreglementering hebben deze “overstappers” alvast geen boodschap meer ; zij vallen voluit onder het disciplinair toezicht van de orde der advocaten.

Voor wie hoeft een reglementering van het beroep van belastingconsulent dan nog wel ? Voor de achtergebleven belastingconsulenten ? Voorzover men kan zien, staan die al lang niet meer te springen om zich te laten overvleugelen door de respectieve instituten van de accountants en de boekhouders.

KLOK.

Maar of die klok nog kan worden teruggedraaid, is nog zeer de vraag. Uit het wetsontwerp dat enkele weken geleden door de ministerraad is goedgekeurd, blijkt immers dat het Idac (van de accountants) erin geslaagd is om zijn greep op de (achtergebleven) belastingconsulenten nog te verstevigen. Van een (quasi autonome) afzonderlijke afdeling van de belastingconsulenten binnen een overkoepelend instituut van accountants en belastingconsulenten is in dat wetsontwerp immers geen sprake meer. De belastingconsulenten worden (als het ontwerp ooit wet wordt) gewoon ingelijfd bij het Idac. Zij zullen weliswaar ingeschreven worden op een afzonderlijke lijst (naast die van de accountants). Maar een eigen afdeling, met een eigen raad, mogen zij vergeten. Zij zullen wel een gewaarborgde minimale vertegenwoordiging krijgen in de raad van het Idac, en zullen wat de tucht betreft door eigen mensen worden berecht. Maar van autonomie is geen sprake meer.

IDENTITEIT.

Ervan uitgaande dat het in een overgangsfase vrij eenvoudig zal zijn voor accountants om (bijkomend) het statuut van “belastingconsulent” te verwerven, en voor belastingconsulenten, om (bijkomend) op de lijst van de “accountants” ingeschreven te worden, mag men ervan uitgaan dat minstens in een eerste fase een grote identiteit zal bestaan tussen “accountants” en “belastingconsulenten”.

Zet die vervlechting zich door, dan zal men terecht kunnen stellen dat het Idac erin geslaagd is de hoedanigheid van belastingconsulent sterk te verbinden aan die van accountant. Waardoor het Idac de facto realiseert wat het eigenlijk altijd heeft gezegd ; met name dat accountants uit de aard van hun werkzaamheden per definitie ook belastingconsulenten zijn.

Die monopolisering geldt overigens alleen voor de titel. Uit het wetsontwerp blijkt immers dat alle andere aanspraken op monopolies geschrapt zijn : de fiscale dienstverlening blijft vrij. Voor iedereen. Alleen de titel van “belastingconsulent” en “erkend fiscalist” zal beschermd zijn.

PRIJS.

Voor die monopolisering betalen de belastingconsulenten, de accountants en de accountants/belastingconsulenten overigens een niet geringe prijs. Uit het door de ministerraad goedgekeurde wetsontwerp blijkt immers dat de minister van Financiën een serieuze vinger in de pap krijgt bij het disciplinair toezicht op de accountants en belastingconsulenten. Blijkens het wetsontwerp zullen zij immers disciplinair gestraft kunnen worden als zij bij het uitvoeren van fiscale werkzaamheden de belangen van de Schatkist manifest miskennen of misbruik maken van fiscale procedures.

En wat meer is : de minister van Financiën zal zelf de tuchtprocedure op gang kunnen trekken. Met de monopolisering van de titel van “belastingconsulent” haalt het Idac dus meteen ook de minister van Financiën mee in huis. Of de vergelijking met het paard van Troje opgaat, zal de toekomst moeten uitwijzen.

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content