‘Het momentum voor hervormingen is al lang voorbij’

Het aantal starters daalt, de ondernemerszin van de Vlamingen laat te wensen over, te weinig bedrijven innoveren. En tezelfdertijd had het beleid nooit meer aandacht voor ondernemers en innovatie. “Wat is er aan de hand?” vraagt ook Vlerick-professor Hans Crijns zich af.

Hans Crijns staat als professor aan het hoofd van het Impulscentrum Groeimanagement voor Middelgrote Ondernemingen van de Vlerick Leuven Gent Management School. Hij begeleidde vele Vlaamse kmo’s bij hun start en groei, en is een autoriteit in familiebedrijven, ondernemerschap en innovatie.

Met Crijns trachten we een idee te krijgen hoe ondernemend Vlaanderen door de financiële en economische crisis gekomen is. Want het beeld is diffuus: Unizo zegt dat het aantal starters al twee jaar daalt, Vlerick concludeert dat de Vlamingen te weinig ondernemend zijn, maar Graydon stelt vast dat het aantal jonge bedrijven toeneemt en de Nationale Rekeningen gewagen van gevoelig meer zelfstandigen. Bovendien staan sommige bedrijven zwaar onder druk door de crisis, terwijl andere kansen zien en meer dan ooit investeren in vernieuwing.

“Het één sluit het ander niet uit”, repliceert Crijns als we hem de resultaten van verschillende studies voorleggen. “En ik zie wel meer paradoxen: er is nog nooit zoveel aandacht geweest voor ondernemers en innovatie als vandaag, en toch lijkt het weinig zoden aan de dijk te zetten.”

Crijns ziet de toekomst van Vlaanderen als ondernemende en welvarende regio niet bijster rooskleurig in. “Op korte termijn ben ik pessimistisch. We hebben de kans gemist om zaken te veranderen. We zijn het keerpunt al lang voorbij.”

Maar hij wil absoluut niet als een verbitterde man klinken. “Op lange termijn ben ik optimistischer. Er zijn ondernemers en ondernemingen die heel goed bezig zijn, en dat moet ons inspireren en optimistisch stemmen. Bovendien kunnen we in Vlaanderen naast het bestaande model van ondernemerschap (het oprichten van nieuwe, groeiende bedrijven) nieuwe vormen van ondernemerschap ontwikkelen, bijvoorbeeld in de sociale sector, in de gezondheids- en verzorgingssector, maar ook in bestaande grote bedrijven.”

“We hebben meer ondernemers nodig in Vlaanderen, we moeten meer innoveren.” Die klaagzang houdt nu al enkele jaren aan. Als ik me niet vergis, bent u ermee begonnen?

HANS CRIJNS. ( lacht) “Ik pleit schuldig. Ik hou van een eenvoudige boodschap. Daarom ben ik jaren geleden beginnen te hameren op de behoefte aan meer ondernemers. Uiteindelijk willen we de welvaart van onze regio (Vlaanderen, België, West-Europa) vergroten. Meer welvaart kan enkel voortkomen uit meer economische activiteit, en dat betekent dat er nood is aan nieuwe ondernemingen, en aan ondernemingen die groeien.

“Maar het feit dat u spreekt van een klaagzang, bewijst dat de roep om meer ondernemers en innovatie afgezaagd geraakt. Ik stel vast dat er metaalmoeheid optreedt. ‘Ja ja, dat horen we nu al voor de vijftiende keer’, krijg ik meer en meer als reactie.”

Bovendien hoor je die boodschap overal ter wereld. Vlaanderen en België hebben er het patent niet op.

CRIJNS. “Je komt inderdaad in een concurrentieslag over ondernemerschap en innovatie terecht. En hoe je het draait of keert: de concurrentiepositie van Vlaanderen en België verslechtert. We zijn niet goed bezig voor innovatie, maar ook niet voor continue verbetering. En zoals Schumpeter zei: ondernemerschap zorgt voor creatieve destructie. Elk nieuw product vernietigt een ander product, elke nieuw bedrijf vernietigt een bestaand bedrijf. Vroeger gebeurde dat op lokale schaal, en verdween een bedrijf in Zichen-Zussen-Bolder ten voordele van een uit Roeselare. Vandaag gebeurt dat op een globale schaal en moet het bedrijf uit Zichen-Zussen-Bolder het afleggen tegen één uit China of India.”

Wat moet de overheid doen: ingrijpen om onze concurrentiepositie op wereldschaal te verbeteren?

CRIJNS. “Daarvoor is het te laat, vrees ik. We hebben het keerpunt gemist. Het moment is voorbij. We worden al geconfronteerd met metaalmoeheid: onze auto sputtert, we gaan stilvallen. Rond de eeuwwisseling heerste er een sense of urgency: de Europese Unie nam de Lissabondoelstellingen aan, en in Vlaanderen was er een brede consensus over het zogenaamde ‘Pact van Vilvoorde’. Dat moest onder meer de ondernemingen zuurstof bezorgen. 21 doel-stellingen voor de 21ste eeuw, weet u nog? En sindsdien? Tja, sindsdien is er eigenlijk niets fundamenteels meer veranderd. We zitten nog altijd op diezelfde nagel te kloppen. Maar de effecten blijven uit. Too much ado about nothing.”

Er is toch Vlaanderen in Actie dat een nieuwe dynamiek belooft?

CRIJNS. “Wat is het verschil tussen Vlaanderen in Actie van 2009 en het Pact van Vilvoorde van de Vlaamse regering van 2001? Dat de problematiek op de agenda gezet wordt, is goed. Dat erover gedacht en gepraat wordt in werkgroepen is ook goed, want je moet een draagvlak creëren. Maar het zet blijkbaar weinig zoden aan de dijk. Ergens loopt het fout en verliezen we het momentum.”

En hoe komt dat?

CRIJNS. “Een aantal politici, academici en technici is ervan overtuigd dat er iets moet veranderen, en dat gevoel leeft ook bij sectorfederaties en bedrijfsgroeperingen. Maar de grote massa trekt het zich geen zier aan. They couldn’t care less.

“We moeten opletten voor een schisma. Mensen zoals ik denken dat ze weten hoe het moet en vertellen het aan journalisten die het in de krant schrijven. En beleidsmakers en politici zijn het ermee eens. En iedereen knikt: ja, dat moet gebeuren. Maar Jan en Pol in de straat, zij die het uiteindelijk moeten doen, denken: pfff, daar zijn ze weer… Dan zit je met een elite van overtuigden aan de ene kant, en de rest van de bevolking aan de andere kant.

“Dat neemt niet weg dat ik elke dag echte ondernemers tegenkom: jonge mensen die aan een eigen bedrijf denken en werken, en ondernemers die de ambitie hebben om te groeien. En daar geniet ik van, dat geeft de burger moed.”

Is de massa dan niet te overtuigen van de noodzaak van hervormingen?

CRIJNS. “Heel moeilijk, stel ik vast. Kijk, je kunt wel de structuren creëren voor welvaartsverhoging, en dat heeft Vlaanderen de voorbije jaren zeker gedaan. We hebben het IWT, Flanders Investment & Trade, het Agentschap Ondernemen,… Maar het is niet omdat de structuren er zijn dat de mentaliteit volgt. Je kunt in Afrika condooms uit helikopters gooien zoveel je wilt, maar als de mensen de bedreiging van aids en overbevolking niet inzien, dan kom je nergens.

“Maar als ik zeg dat de mentaliteit moet veranderen, is dat eigenlijk een zwaktebod, dat besef ik maar al te goed. ( lacht) Iedereen die niet meer weet van welk hout pijlen te maken, roept om een mentaliteitswijziging. Structuren kun je creëren, maar een mentaliteitswijziging? Dan zeg ik: ik weet het ook niet meer.”

Via sensibilisering kun je toch werken aan een mentaliteitswijziging?

CRIJNS. “Maar dat doen we, en toch verliezen we de wedstrijd. Het beleid heeft nog nooit zoveel aandacht geschonken aan ondernemerschap. In die mate zelfs dat men er soms te ver in gaat. Op een gegeven moment kwam Bart Somers met het idee van een minimumloon voor ondernemers in moeilijkheden. Dat is natuurlijk helemaal verkeerd. Dan ga je de zwakke ondernemers ondersteunen ten nadele van de sterke. Wie zwakke ondernemingen subsidieert, verzwakt de eigen economie. Adverse selection heet dat in academisch jargon.”

Een van uw stokpaardjes is het onderwijs. De overheid moet jongeren al in het secundair onderwijs warm maken voor ondernemerschap, zei u.

CRIJNS. “Ja, en dat doet de overheid ook. Er loopt een twintigtal initiatieven over ondernemerschap in het secundair onderwijs. En die hebben effect, dat hebben we onderzocht. Het ene al meer dan het andere, maar globaal neemt de wenselijkheid en de haalbaarheid om een eigen bedrijf te starten toe bij 16- tot 18-jarigen. Wat kunnen we nog meer doen? Het gras groeit niet door eraan te trekken.

“Misschien moeten we de tijd geven aan deze generatie jongeren, om in de eerstvolgende twintig jaar hun droom van een eigen onderneming waar te maken? Maar het drama is dat we als regio geen tijd hebben. Het continuüm is dat Europa en Vlaanderen structureel achteruitgaan. China, India, Korea, Brazilië gaan in een veel sneller tempo vooruit. Vlaanderen kampt met de wet van de remmende voorsprong, waardoor de anderen ons inhalen.”

Wat kunnen we eraan doen?

CRIJNS. “Opnieuw een sense of urgency creëren. De mensen erop wijzen dat economische hervormingen absoluut noodzakelijk zijn. Maar als je ziet dat de Belgische regering valt over Brussel-Halle-Vilvoorde… Elk land heeft de politici die het verdient, zeg ik altijd. Maar intussen zijn er in steden als Charleroi wel kinderen die hun grootouders en hun ouders nooit hebben zien werken. Die denken echt waar dat het geld uit de muur komt.”

U klinkt pessimistisch.

CRIJNS. “Op korte termijn en macro-economisch ben ik dat ook. We moeten uitkijken, of onze economie komt in een negatieve spiraal terecht. Daarom is het essentieel dat we snel de stap doen van een productiviteits- en efficiëntiegedreven economie naar een innovatiegedreven economie. Maar dan moeten er niet langer algemene ondersteunende maatregelen genomen worden, tenzij men natuurlijk de vennootschapsbelasting fors verlaagt – dat is de enige algemene maatregel die echt werkt.

“Als je een innovatiebeleid wilt voeren, kun je niet op alle paarden tegelijk wedden. Dan denk ik dat je beter focust op bepaalde sectoren of industrietakken, en daar de middelen om te innoveren voor vrijmaakt. Vlaanderen op de wereldkaart zetten, is een zinloze betrachting. Maar je kunt misschien wel de Vlaamse biotechnologie op de wereldkaart zetten – ik zeg maar wat, het kan ook een andere sector zijn. We moeten kiezen, zoals een boer die voor zijn veld staat en het gewas kiest dat hem het snelst het meeste opbrengt.”

Kan Vlaanderen de stap doen naar een innovatiegedreven economie?

CRIJNS. “Natuurlijk, het is van moetens. Maar de vraag is hoe snel we die stap kunnen doen. De achterstand van landen als China, India en Brazilië wordt snel kleiner. Wat is de basisgrondstof van de Vlaamse economie? Brains. Wel, neem honderd Indiase ingenieurs, die kosten evenveel als tien Vlaamse ingenieurs, en tel de hoeveelheid brains. Natuurlijk zal dat evolueren naar een meer evenwichtige verhouding in kostprijs, maar de Indiërs hebben de kwantiteit mee. Er studeren bij hen vele tienduizenden ingenieurs meer af dan in Vlaanderen, dus zullen ze altijd meer brains tellen dan wij.”

En toch zijn er nog veel Vlaamse ondernemingen die sterk presteren, en zijn er jongeren die het risico van ondernemen aandurven.

CRIJNS. “Ja, en gelukkig maar. Ik heb voldoende studenten en ik ontmoet voldoende ondernemers om te merken dat het vuur bij hen wel brandt. Zij stemmen mij optimistisch. Voor individuen die zich ondernemend opstellen, zijn de kansen nog nooit zo groot geweest. En of het nu gaat om mensen die hun eigen onderneming opstarten of overnemen, of mensen die een bestaande onderneming door hun ondernemerszin vooruit helpen, dat maakt niet uit. Maar ik blijf bij mijn vaststelling: ze zijn met te weinig.

“Ons land telt te weinig necessityentrepreneurs (uit noodzaak). We kennen enkel ondernemers by opportunity, mensen die een kans zien en ervoor gaan. Zowel hoog- als laaggeschoolden hebben in België voldoende alternatieven om het niet zo nodig zelf te moeten doen. Je kunt in loondienst gaan, of de overheid zal wel voor je zorgen. That’s a killer. Waarmee ik niet wil zeggen dat we de sociale zekerheid moeten afschaffen. Maar we moeten wel ons overheidsapparaat saneren, en de grondslagen van de sociale zekerheid durven te hertekenen, net als de manier waarop er aan beleid gedaan wordt.”

Hoe schat u de impact van de financiële en economische crisis op het Vlaamse kmo-canvas in?

CRIJNS. “De crisis was een goede zaak in de mate dat ze ons gewezen heeft op onze hybris, onze grootheidswaanzin, onze hebzucht. We stonden, eventjes toch, weer met beide voeten op de grond. Iedereen was wakker geschud. In de bedrijven zijn er grosso modo twee reacties geweest. Sommige ondernemingen hebben fors op alle kosten bespaard en orde op zaken gesteld. Andere ondernemingen kozen voor de vlucht vooruit. Zij zagen de crisis als een opportuniteit om overnames te doen, om nieuwe markten te betreden, om versneld een innovatieve marketing te introduceren, enzovoort. De tweede groep is evenwel kleiner dan de eerste.”

En wie heeft er gelijk?

CRIJNS. “Ze hebben alle twee gelijk. De bedrijven die voor de vlucht vooruit kiezen, kunnen zich dat permitteren omdat ze over een sterk eigen vermogen beschikken, omdat ze in het verleden heel goed op hun kas gelet hebben. Bedrijven met veel schulden kunnen zich die keuze niet veroorloven. Dat zorgt weer voor een paradox: de avonturiers uit het verleden zien zich genoodzaakt om de kosten te beperken, en dat is voor hen een tegennatuurlijke reflex. En zij die altijd met anderhalf oog naar de kas keken, kunnen nu grote stappen vooruit doen, iets wat ze tot dan min of meer vermeden hebben. Dat is een merkwaardige situatie.”

Heeft Vlaanderen nog kampioenen?

CRIJNS. “Weet je, iedereen zit steen en been te klagen maar 2009 was voor meer dan de helft van de groeiondernemingen in ons impulscentrum een zeer goed jaar. Zij die erin geslaagd zijn hun kosten te beperken en tezelfdertijd marktgroei te realiseren, doen het uitstekend. Individueel bekeken, telt Vlaanderen nog veel ruwe diamanten: Soudal, Van De Velde, Carta Mundi, Studio 100,… We hebben dus wel kampioenen, maar te weinig. We hebben groeibedrijven, maar te weinig. Sommige ondernemingen doen het goed, maar ze zijn met te weinig.”

Hoe zit het met de structuren aan de top van de Vlaamse familiebedrijven? Neemt de professionalisering toe?

CRIJNS. “Ja, je kunt wel degelijk spreken van een toenemende professionalisering. Dat uit zich in een beter management, en meer aandacht voor de opvolging en voor corporate governance. Bij de groeibedrijven die verbonden zijn aan ons impulscentrum is er sprake van een verdubbeling van het aantal externe bestuurders. Tien jaar geleden telde amper een op de vijf groeibedrijven externe bestuurders, dat is nu al meer dan de helft.

“Rond corporate governance is op een goede manier gesensibiliseerd, terwijl ook de nodige instrumenten zijn gecreëerd. We moeten er nu wel voor opletten dat we kleine bedrijven niet overbelasten met enorme corporategovernancestructuren. Het moet allemaal in proportie staan. En we moeten ervoor zorgen dat de wereld van externe bestuurders geen incrowd wordt van mensen die elkaar te vriend willen houden. Ik geloof niet in het verhaal van ‘alle neuzen moeten in dezelfde richting staan’. Where everyone thinks alike, no one thinks a lot. Het is goed dat er eens een neus in de andere richting staat, dan wordt men verplicht na te denken.”

Zet de strengere bankfinanciering een rem op de groei van onze kmo’s?

CRIJNS. “We mogen niet uit het oog verliezen dat kredieten in België tot 2008 goedkoop waren. Als gevolg van de crisis kun je zeggen dat de banken weer beter hun normale rol spelen. Banken zijn immers geen verschaffers van risicokapitaal. Dat is een zeer wijze les uit de financiële crisis: banken mogen niet te veel risico nemen. De rol van de banken bestaat erin aan marktconforme tarieven leningen te verstrekken en de financiële positie van de bedrijven op te volgen. Op lange termijn is dat altijd een goede zaak voor de ondernemingen.

“Natuurlijk zitten we nu met de tijdelijk onprettige situatie waarin de banken strengere en ongunstigere convenanten hanteren, wat een negatief effect kan hebben op de groeicapaciteit op korte termijn. Maar zij die in het verleden een gezond beleid voerden, hebben daar geen of weinig last van. Enkel de bedrijven die onverantwoorde risico’s namen en te veel schulden aangingen, betalen nu het gelag. Maar zij moeten niet beweren dat dat de schuld van de banken zou zijn.”

Spelen businessangels nog een rol van betekenis?

CRIJNS. “We hebben te weinig echte businessangels in België. We hebben hier vooral virgin angels: mensen die wel het geld hebben en zeggen dat ze zouden willen investeren in andermans bedrijf maar die, als puntje bij paaltje komt, dat toch niet doen. ( lacht) Wie niet waagt, blijft maagd. Die hogere risicoaversie bij businessangels is een typisch Belgisch fenomeen. Er is geld genoeg, maar het rolt onvoldoende. Hetzelfde zie je in venture capital. We hebben maar één grote speler in Vlaanderen, GIMV, en daarnaast zijn er te weinig gespecialiseerde venturecapitalfondsen.”

U hebt bedrijven als Brantano, Van De Velde, Duvel Moortgat, Transics, Sioen, naar de beurs zien gaan. De grote golf van beursnoteringen van Vlaamse familiale bedrijven lijkt echter achter de rug. Verwacht u beterschap?

CRIJNS. “De beurs zal altijd een lastig verhaal blijven voor ondernemers, al dan niet familiaal. Aan de ene kant willen ze groeien, en dat kost geld. Aan de andere kant staan ze niet graag de controle af. Maar op een gegeven moment volstaat het vermogen niet meer om de groeiambities waar te maken. In zo’n geval moet een ondernemer de afweging maken: de volle controle opgeven of de groei van het bedrijf fnuiken. Die keuze is niet altijd van harte maar, als ze echt voor dit dilemma staan, zijn er maar weinig ondernemers die de groeiopportuniteit laten liggen. Neen, ik geloof echt dat er nog Vlaamse familiebedrijven hun kapitaal zullen openstellen en eventueel naar de beurs gaan.”

Door patrick claerhout, fotografie jelle vermeersch

“Vlaanderen op de wereldkaart zetten, is een zinloze betrachting”

“Voor individuen die zich ondernemend opstellen, zijn de kansen nog nooit zo groot geweest”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content