Het legaat Scutenaire- Hamoir
Dankzij de testamentaire schenking van Louis Scutenaire en Irène Hamoir bezit het Brusselse Museum voor Moderne Kunst nu ‘s werelds grootste openbare collectie van René Magritte.
TEKST : ALAIN DELAUNOIS
In deze schenking van 300 werken van Belgische kunstenaars, neemt René Magritte het leeuwendeel voor zijn rekening met 23 olieverfdoeken, 26 gouaches, een beschilderde fles en een vijftigtal tekeningen en studies. “Een zo belangrijk legaat ontvangen als dat van Irène Scutenaire-Hamoir, is een droom die elke museumconservator heimelijk koestert”, zegt Gisèle Ollinger-Zinque, hoofd van de afdeling moderne kunst in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België. Een droom die zich na twee en een half jaar heeft geconcretiseerd in een grote tentoonstelling die loopt tot half december. In het Museum voor Moderne Kunst wordt een selectie van 125 van de 300 kunstwerken uit het legaat tentoongesteld.
Het echtpaar
Scutenaire had dan wel een bijzondere voorliefde voor Magritte, hun verzameling bevat ook werk van andere kunstenaars. Uiteenlopende persoonlijkheden als Alechinsky en de hyperrealist Roland Delcol bijvoorbeeld, naast verre neven van het surrealisme en minder bekende artiesten.
Louis Scutenaire en Irène Hamoir waren veeleer kunstliefhebbers en fervente bewonderaars van Magritte dan verwoede verzamelaars. Speculeren was aan hen niet besteed. Ze gingen af op hun persoonlijke smaak, die werd bepaald door esthetische kwaliteiten, maar vooral door hun vriendschappelijke omgang met bepaalde kunstenaars. Het geheel biedt een relevant overzicht van de kunst van Magritte en de beste Belgische surrealisten, zoals E.L.T. Mesens, Armand Simon, Marcel Mariën, Jane Graverol. Anderzijds zitten er ook heel wat andere kunstenaars in die vroeg of laat het pad van het echtpaar Scutenaire kruisten : Armand Parmentier, Robert Willems, André Stas, Petrus Van Assche, Maurice Rapin. Voor veel bezoekers zijn die namen een ontdekking. En het is in de geest van Découverte, de titel van een zeer mooi doek van Magritte uit 1927, dat men deze verzameling moet benaderen. De afwezigheid van Paul Delvaux zal menigeen verwonderen, vooral omdat Magritte zo nadrukkelijk aanwezig is. Met historische werken als Portrait de Paul Nougé, de wegbereider van de Brusselse surrealisten, of Personnage méditant sur la folie uit 1928. Met schilderijen speciaal aan het echtpaar Scutenaire opgedragen (zoals Portrait d’Irène Hamoir en Dieu n’est pas un saint uit 1935-36) en andere werken uit de ‘période plein soleil’ zoals La bonne fortune en La moisson (1943-45). Met sensuele werken als Lola de Valence, Les profondeurs du plaisir of Le gaiet (1948). Tekeningen, naaktstudies, schetsen, reclameontwerpen, een zeldzame beschilderde fles en een sculptuur geven een meer dan relevant overzicht van Magrittes oeuvre.
Bij haar dood
op 17 mei 1994 liet Irène Hamoir een leven gewijd aan het surrealisme achter. “Zij en haar echtgenoot Louis Scutenaire, dichter en schrijver, waren sedert de helft van de jaren ’20 ware medeplichtigen van René Magritte. In die tijd stond het surrealisme in België in zijn kinderschoenen. Men probeerde het te negeren en kocht voor de zekerheid liever werk van Max Ernst, De Chirico of Miró, die als échte surrealisten beschouwd werden omdat ze tot de entourage van André Breton behoorden… en uit Parijs kwamen”, verklaart Gisèle Ollinger-Zinque.
Irène Hamoir trouwde met Louis Scutenaire in 1930. Hij was advocaat en later ambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zij was secretaresse, later ambtenaar bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, en na de oorlog journaliste bij de krant Le Soir.
Magritte deed zich voor als een rustig burgermannetje met bolhoed, die met zijn hondje, Loulou de Poméranie, ging wandelen. Maar in zijn hoofd en dat van de mensen die hem omringden, rijpten de opruiende ideeën van het surrealisme. De vriendschap tussen de schilder en de schrijver werd met de jaren hechter. Daarvan getuigen verscheidene monografieën van de hand van Louis Scutenaire. Scutenaire was zelfs een van de zeldzame verdedigers van Magritte tijdens zijn beruchte ‘période vache’ in 1948. Magritte stapte toen af van zijn zeer realistische werkwijze en beeldenassociaties en schilderde schreeuwerige en agressieve doeken met burleske onderwerpen. Een periode die zelfs nu nog door heel wat bewonderaars van Magritte zonder verpinken verworpen wordt. Maar die in het museum duidelijk aanwezig is. Het legaat bevat een vijftiental schilderijen en gouaches ‘vaches’ die Scutenaire van Magritte gekocht of gekregen had, waaronder La famine, L’ellipse, Lola de Valence, Le prince charmant en Le psychologue.
De liefhebbers van de ‘période vache’ zijn beduidend minder talrijk dan de traditionele verzamelaars, die naar de beroemde werken grijpen of naar die doeken die kenmerkend zijn voor het succes van Magritte. De latere versie uit 1964 van het beroemde L’empire des lumières bijvoorbeeld, dat bij Christie’s in juni jongstleden werd toegewezen voor 122,5 miljoen frank. Of L’appel des cimes uit 1943 (schildersezel, besneeuwde berg in de vorm van een adelaar, toneeldoek) dat diezelfde dag bij Sotheby’s van de hand is gegaan voor 35 miljoen frank.
De laatste
belangrijke gebeurtenis die nieuwe werken van Magritte op de markt bracht, was de verkoop van het atelier van de schilder zo’n tien jaar geleden, op 2 juli 1987 om precies te zijn. Om de successierechten te kunnen betalen, besloten de niet-rechtstreekse erfgenamen van Georgette Magritte een openbare veiling te houden bij Sotheby’s. De verkoop overtrof alle verwachtingen. De Franse Gemeenschap gaf bijna 30 miljoen frank uit om zes gouaches, twee bronzen beelden en archiefdocumenten terug naar België te brengen. Die werken werden in bewaring gegeven aan het Museum voor Moderne Kunst en zijn nu ondergebracht in de zaal Georgette en René Magritte, waar reeds tien schilderijen hingen die het museum al bezat en acht andere die Georgette Magritte al eerder per testament aan het museum had geschonken. Onder deze laatste bevond zich een versie van Magie noire uit 1945, een blauw gekleurde vrouwenfiguur ( Georgette), en Le domaine d’Arnheim uit 1962, geïnspireerd op Edgar Allen Poe.
In 1987 bezat het Brusselse museum dus reeds een groot aantal doeken van de schilder. Sedertdien is men nog tot meer aankopen overgegaan : een van de eerste écht surrealistische doeken, Le joueur secret (1927) uit de verzameling Nellens in Knokke-Het Zoute, en een woordschilderij, Personnage biomorphique aux paroles (1929). Une panique au Moyen-Age, nog een doek uit 1927, werd door Irène Hamoir reeds in 1988 anoniem aangeboden. Met eminente werken als Portrait de Pierre Broodcorens (1921), L’homme du large (1926), La réponse imprévue (1933), Le retour (1940), L’île au trésor (1942) of met latere, maar zeer bekende werken als L’empire des lumières (1954) bezat het museum al genoeg om menig conservator gelukkig te maken. Maar nu, dankzij de schenking van Irène Scutenaire-Hamoir, is het Museum voor Moderne Kunst van Brussel de trotse bezitter van de grootste collectie Magrittes ter wereld.
De tentoonstelling loopt tot 15 december 1996 in het Museum voor Moderne Kunst, Koningsplein 1-2, 1000 Brussel.
René Magritte, Découverte, 1927.
René Magritte, Portrait d’Irène Hamoir, 1936.
René Magritte, L’intelligence, 1946 : een mooi doek uit de ‘période Renoir’ of ‘période plein soleil’.
Louis Scutenaire in de spiegel. Foto van Georges Thiry.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier