Het jaar van de vreemde taal
Binnen een groot Europa is talenkennis essentieel. Toch heerst er onder de bevolking een grote onverschilligheid, met de Belgen voorop.
2001 is het Europees jaar van de Talen. Daar is nog niet veel van te zien, maar op nationaal vlak worden blijkbaar wel acties ondernomen om het aanleren van talen aan te moedigen. De verscheidenheid aan talen is een rijkdom en iedereen zou er, naast de eigen moedertaal, nog eentje moeten bijleren. Dat leidt volgens de Commissie en de Raad van Europa tot meer waardering voor andere mensen en culturen. Eigenlijk doen we het nog niet zo slecht, want uit een recent onderzoek blijkt dat de helft van de Europeanen minstens één andere taal spreekt en een kwart zelfs twee.
Eurostat heeft in december van vorig jaar een vragenlijst voorgelegd aan ongeveer 1000 burgers in iedere lidstaat (2000 in Duitsland, gelijkmatig verdeeld tussen voormalig Oost en West) en de resultaten bevestigen het intuïtieve aanvoelen. Vier op de tien Europeanen spreken minstens ook nog een mondje Engels, twee op de tien Frans en één op de tien Duits. De eerste vreemde taal is voor een derde van de ondervraagden Engels en voor een tiende Frans. De zuiderlingen houden het op Engels, de Britten en de Ieren op Frans. Een vijfde van de Europeanen heeft genoeg aan zijn moedertaal en vindt het helemaal niet nuttig iets anders te leren.
Nieuwe moedertalen.
In het recente onderzoek zijn het Luxemburgs, het Iers, het Turks en de gebarentaal voor het eerst opgenomen in de lijst van Europese “moedertalen”. Dat is niet zo dwaas, want veertien procent van de Ieren (van de Ierse Republiek en Noord-Ierland) zegt dat Iers zijn moedertaal is en bij de Luxemburgers, die nog niet zo lang geleden begonnen zijn met het onderbouwen van de spreektaal met een grammatica, loopt dit op tot 62 procent. Het Turks haalt twee procent in België en het voormalige Oost-Duitsland en één procent in Griekenland en Nederland.
Dat de kennis van vreemde talen stijgt met het onderwijsniveau is logisch, en dat jongeren zich op de eerste plaats aangetrokken voelen tot het Engels al evenzeer. Duits ligt goed in de markt bij jongeren en zelfstandigen, terwijl de kennis van het Frans als tweede taal wat op zijn retour is en nog vooral nuttig wordt geacht door de wat oudere geschoolde burgers, maar ook door de arbeiders en de thuisblijvers. Het nut is natuurlijk een erg relatief begrip, maar de Denen, Zweden, Luxemburgers en Grieken zeggen voor 90 procent en meer dat de kennis van een andere taal baat brengt. Dat belang ontgaat de helft van de Oost-Duitsers, maar dat kan alles te maken hebben met hun (negatieve) ervaring met het Russisch. Verwonderlijk is wel dat 21,7 procent van de Belgische ondervraagden zelfs niet kan inzien waarom ze een andere taal zouden moeten kennen.
Hoe goed de kennis van de taal is, heeft ook veel te maken met perceptie. Gemiddeld 14 procent van de ondervraagden vindt dat ze het Engels zeer goed beheersen, maar bij de Denen zet 37 procent zich in die groep. Bij de Zweden vindt haast niemand zich deze quotering waardig. Zij houden het allemaal op “goede kennis”. 22 procent van de Belgen geeft zichzelf een onderscheiding voor Frans als tweede taal en 26 procent vindt het nog voldoende om de weg naar het station te vragen, eten te bestellen of een eenvoudig telefoongesprek te voeren.
Voor Duits geven enkel de Luxemburgers zichzelf een hoge score, gevolgd door de Zweden, de Denen en (natuurlijk ook) de Nederlanders.
Om een taal echt te kennen, moet je ze ook gebruiken. Een vijfde van onze verre en nabije noorderburen die ook Engels kennen, zegt dit ook minsten een uur per dag, meestal als student of beroepsmatig, te gebruiken. 60 procent van de Luxemburgers en 22 procent Vlamingen praten dagelijks Frans en dat hebben ze proportioneel veel meer dan de andere Europeanen in familiekring geleerd. Het secundaire onderwijs is in het algemeen bepalend voor de ontwikkeling van een talenknobbel. Een andere groep leert het vooral tijdens vakanties in het buitenland. Duits wordt door de meesten al werkend geleerd, behalve dan de Luxemburgers, die het vanaf de lagere school opgelepeld krijgen.
Elk zijn methode.
Of ze nu een vreemde taal kenden of niet, alle ondervraagden hadden wel een mening over wat de beste methode is. Een langdurig of veelvuldig verblijf in het buitenland is het topantwoord. Regelmatig met iemand praten, die de andere taal als moedertaal heeft, privé-lessen, correspondentie en groepslessen zijn wat minder efficiënt, maar zijn nog altijd beter dan zelfstudie met behulp van een cassette of cd. De Nederlanders en de Portugezen hebben het meeste opgestoken bij hun (groeps-) taalleraar. De Engelsen vinden dat niet zo’n goede methode en dat valt ook best te begrijpen. Het Frans dat zij op school hebben geleerd is doorgaans alleen ook door hen te begrijpen. Zelfstandigen geven de voorkeur aan cassette, cd of video en werklozen zouden het houden op zelfstudie op basis van een handboek.
Eén of twee uur per week investeren in talenkennis lijkt niet te veel gevraagd. Toch is minder dan een derde van de Europeanen bereid het te doen. De helft van de Portugezen heeft er helemaal geen zin in, maar ook 43% van de Fransen en 42% van de Belgen vindt dit van het goede te veel. De Belgen zijn ook eerlijk: als ze geen vreemde taal kennen, wordt gebrek aan tijd veel minder dan in andere landen als reden opgegeven. Niet gemotiveerd, te duur en geen aanleg zijn in volgorde de andere oorzaken. Zoals te verwachten ontbreekt het de Fransen vooral aan aanleg. Ze worden op de voet gevolgd door de Duitsers en de Spanjaarden. Even stereotiep is dat de mannen, meer dan vrouwen, het excuus van gebrek aan tijd inroepen. Wie jong is of lang gestudeerd heeft maar in het buitenland onmondig blijkt, schrijft dit toe aan een gebrek aan contacten met anderstaligen.
Maar als je nu eens gratis een taal kon leren of (nog beter) ervoor betaald werd, of als je een cursus kon volgen die past in jouw tijdschema, als de werkgever de lessen tijdens de werktijd liet volgen of er een promotie aan verbond, dan zouden veel meer Europeanen een tweede of een derde taal kennen. Maar zoals gezegd, voor 21,7 procent van de Belgen is de kennis van een andere taal totaal overbodig. Dat is een topscore.
De auteur is European Affairs Officer bij Ford Motor Company en was voordien actief in de pers en de financiële wereld.
Huib Crauwels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier