Het geld van de vrije beroepen

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

De vrije beroepen zitten in de lift. Het aantal beoefenaars van een vrij beroep steeg de voorbije tien jaar met 50 %. Een aantal van hen verdient een aardige cent. Maar starters moeten soms jaren knokken om rendabel te worden. Intussen voert de Europese Commissie een onverdroten strijd tegen prijsafspraken en de beperkte toegang tot het beroep.

De vrije beroepen genieten van een steeds grotere populariteit. Het aantal beoefenaars is in de periode 1994-2005 met meer dan 50 % gestegen. Dat is veel meer dan in de handel en diensten, waar de toename ‘slechts’ 17,1 % bedroeg. Momenteel werkt ruim een vijfde van de zelfstandigen in een vrij beroep. In 2004 was dat nog geen 16 % (zie tabel: Hoeveel mensen werken in een vrij beroep?).

In sommige categorieën is de stijging indrukwekkend. Er deed zich tussen 1994 en 2005 bij de paramedici een echte boom voor (+60,2 %). Ook het aantal advocaten kende een opwaartse trend. Daar ging het aantal met 46 % naar omhoog. Met de apothekerspopulatie ging het dan weer bergaf. Al is de daling met 4,6 % niet echt indrukwekkend te noemen. Die cijfers moeten trouwens gerelativeerd worden. Steeds minder apothekers werken als zelfstandige. In België is het aantal apotheken door de spreidingswet beperkt, maar bij ons heeft de eigenaar van een apotheek geen apothekersdiploma nodig. Er moet gewoon iemand achter de toonbank staan die zo’n opleiding genoten heeft. Ook deed er zich een daling voor bij het aantal afgestudeerden (zie kader: Een apotheek als belegging).

Het stijgende succes van de vrije beroepen is eenvoudig te verklaren: we zijn de voorbije jaren meer en meer geëvolueerd naar een diensteneconomie. Vooral de vraag naar diensten die de vrije beroepen leveren, is toegenomen. Het steeds grotere gewicht van de gezondheidszorg heeft een stijgende vraag naar paramedici (logopediste, kinesitherapeuten…) tot gevolg. Door de juridisering van de samenleving doen ook steeds meer mensen een beroep op een advocaat.

“Die toename van de vrije beroepen is al sinds de jaren zeventig bezig. Het is de enige groep binnen de zelfstandigen die gestaag blijft groeien,” legt Katrien Penne uit, secretaris van de Federatie van Vrije en Intellectuele Beroepen (FVIB) die zeventien beroepsorganisaties verenigt en met Unizo is gelieerd. “Sommige beroepen, zoals dierenarts, hebben hun aaibaarheidsfactor aanzienlijk verhoogd dankzij tv-programma’s.”

En de vrije beroepen kregen onlangs nog een hart onder de riem van het Europees Parlement. De dienstenrichtlijn die er een paar weken geleden werd goedgekeurd, houdt rekening met het specifieke karakter van de vrije beroepen. De richtlijn is niet van toepassing op notarissen, artsen, apothekers, advocaten en deurwaarders. En ook de andere vrije beroepen moeten niet vrezen voor een aantasting van hun beschermde statuut.

Te hoge winsten?

Karel Tobback, voorzitter van de FVIB, vindt dat niet meer dan normaal. Hij benadrukt de maatschappelijke rol van de vrije beroepen. De overheid heeft als taak die rol te regelen via vestigingswetten, het garanderen van erelonen en het vastleggen van de voorwaarden voor de beoefenaars. Geen overbodige luxe, aldus de FVIB-voorzitter. Een advocaat of een arts heeft een vertrouwensrelatie met de klant. Tobback: “Het gaat in dat geval om het aanbieden van vertrouwensgoederen met een hoge toegevoegde waarde tegen een democratische prijs. Het principe ‘hoe meer concurrentie, hoe goedkoper de dienstverlening en dus hoe hoger de omzet’ kan hier niet gelden. Een vrij beroep verleent geen commerciële dienst die enkel rekening houdt met het eigen belang en dat van de klanten. Een arts heeft ook oog voor de hele gezondheidszorg. Vrije beroepen moeten concurreren op kwaliteit, niet op de prijs.”

Goede gezondheidszorg kan alleen geleverd worden met goede gezondheidsverstrekkers, en een te grote prijsconcurrentie is daar nefast voor, vindt Tobback. “In sectoren waar de prijsconcurrentie hoog is, gaat de kwaliteit evenredig omlaag. Het is zoals met een wagen: als je goede kwaliteit wil, moet je ervoor betalen. Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen werkervaring, het notariaat. De diensten die een notaris aanbiedt, moeten overal in het land beschikbaar zijn en tegen een prijs die voor elke burger toegankelijk is. Wie daar de klassieke concurrentieregels laat spelen, kan een dienstverlening met verschillende snelheden doen ontstaan. Vandaar dat in een aantal vrije beroepen de prijs van de diensten en het aantal beoefenaars geregeld moet worden.”

Deze analyse gaat in tegen de houding die de Europese Commissie aanneemt. Die voert een onverdroten strijd tegen beschermingsconstructies zoals prijsafspraken en beperkte toegang tot het beroep. Vooral de notarissen liggen onder vuur (zie kader: Europese aanval op Belgische notarissen). We kunnen ons inderdaad afvragen of de vrijmaking van de erelonen en de vrije vestiging de concurrentie niet zal doen toenemen en de kosten voor huizenkopers zal verlagen. Ook zouden de zogenaamde monopoliewinsten dalen. In Nederland lanceerde de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO) twee jaar geleden een voorstel om het notarismonopolie op bepaalde types van dienstverlening af te schaffen. Zo zouden bijvoorbeeld ook advocaten een testament of een huwelijkscontract kunnen opstellen. Het voorstel zorgde voor opschudding boven de Moerdijk.

De notarissen schreeuwden moord en brand. Ze schermden met het kwaliteitsargument en wezen op het risico dat notarissen die de concurrentie niet aankunnen, dubieuze praktijken zouden ontwikkelen. In Nederland zitten notarissen sinds 1999 sowieso in een steeds grotere concurrentiestrijd. De notaristarieven zijn volledig vrij. Ook dat stuitte in de branche op heel wat kritiek. Een van de belangrijkste tegenargumenten is dat notarissen afspraken maken met makelaars en hypotheekbedrijven voor het doorverwijzen van klanten en daar een provisie op betalen. Een vorig jaar door het Centraal Planbureau (CPB) uitgevoerde evaluatie toont aan dat concurrentie vooral is toegenomen op de markt van de bedrijfsklanten. Voor de particuliere markt is er weinig veranderd. Toch lijkt de kwaliteit door de toenemende concurrentie wel onder druk te komen. Als indicator van juridische kwaliteit keek het Planbureau naar het aantal correcties op akten die het kadaster waren gepasseerd.

Volgens Karel Tobback houdt de kritiek op de notarissen geen steek: “De toegang tot het beroep is trouwens mogelijk voor iedereen die over een diploma beschikt en deelneemt aan een vergelijkend examen. Ik herhaal het: vrije prijszetting brengt de universele dienstverlening in gevaar. Als er geen prijzen zijn, dreigt er overbilling.”

100.000 euro boete

Eind 2004 werd de Orde van de Architecten het doelwit van wat de vrije beroepen wel eens ‘de ayatollahs van de vrije concurrentie’ noemen. De Europese Commissie legde een boete van 100.000 euro op, omdat de schaal van aanbevolen minimumhonoraria concurrentiebeperkend was. “Als er een prijscontrole bestaat, is die er niet voor het comfort voor de beroepsbeoefenaar maar is dat een prioriteit van de overheid,” stelt een duidelijk geërgerde Tobback. De Commissie maakt zich hier volgens de FVIB-voorzitter schuldig aan machtsmisbruik. Ze valt een sector aan op basis van wat geen aanbevolen prijs was, wel een softe richtlijn die in de praktijk niet werd toegepast. Als ze wel was toegepast, zou het in de architectuur beter gaan, stelt Tobback. “Het is dan ook bijzonder pijnlijk dat een orgaan als de Commissie bij een sector die op dat vlak zwak staat, een beroepsprocedure afkoopt onder de dreiging van gigantische boetes. Want dat is de realiteit: er is een eerste veroordeling geweest, de Orde is niet in beroep gegaan en de Commissie ziet het als een overwinning. Met enorme druk op een sector heeft ze geprobeerd om een principe duidelijk te maken. Er wordt nu overal in Europa geschermd met het voorbeeld van de architecten in België, maar het is een vals voorbeeld. Die prijzen mogen niet beschouwd worden als een prijsafspraak tussen professionelen. Ze zijn er in het belang en ter bescherming van de klanten.”

De Commissie begrijpt evenmin waarom bepaalde sectoren huiverig staan tegenover reclame. Uit onderzoek blijkt dat in sommige gevallen de beperkingen op het maken van reclame de honoraria van de professionele diensten kan opdrijven. Meer reclame betekent echter meer kennis van zaken bij het maken van een keuze. En dat moet de consument ten goede komen. Weg reclamereglementering dus? “Vrije beroepen zijn vanuit hun geschiedenis kwaliteitgedreven en niet marketinggedreven. Onze beste reclame is de kwaliteit van onze dienstverlening,” verdedigt Tobback zich. “Als je de meeste of beste reclame maakt, haal je de alleen grootste omzet.”

Dat reclame verboden is, wil Tobback toch nuanceren. “Reclame in de medische sector lijkt niet vanzelfsprekend. De architect werkt in een visuele markt en daar is reclame makkelijker. In principe kan de klant of patiënt de waarde van een product niet goed beoordelen. Het gaat om vertrouwen, en als publiciteit dient om vertrouwen te winnen dat je niet kan verdienen met je dienstverlening, gaan we de verkeerde kant op.”

Toch kunnen we ons de vraag stellen of de beschermingsconstructies het inkomen niet kunstmatig hoog blijven houden. Het FVIB spreekt echter de stelling tegen als zouden de vrije beroepen in de huidige situatie massa’s poen scheppen. Een analyse die twee jaar geleden werd uitgevoerd naar de rentabiliteit van de vrije beroepen toont grote verschillen in het inkomen. Als vergelijkingsbasis werden de RSVZ-heffingen (Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen) bekeken. Dat zijn de totale beroepsinkomsten min de beroepskosten (exclusief eigen sociale zekerheid) en de beroepsverliezen. Dan komen we tot het inkomen volgens de sociale zekerheid.

Rendabel boven 19.000 euro

Gemiddeld beschikt de beoefenaar van een vrij beroep over een jaarlijks inkomen van iets meer dan 31.000 euro (zie kader: Opslag van 3500 euro in 5 jaar). Maar dat zegt weinig over de rentabiliteit van een vrij beroep door de soms grote inkomensverschillen. Om de rentabiliteit te berekenen, maakte de FVIB een overzicht van alle inkomens van de vrije beroepen. De mediaan is een belangrijk criterium. De mediaan draait rond 19.028 euro en wie erboven zit, is rendabel. Vrije beroepen met een lager inkomen zijn dat niet. De federatie hanteert ook het onderste inkomenskwartiel als een belangrijk criterium. Dat is de grens van de eerste 25 % van de inkomens. Wie over een inkomen beschikt dat daaronder valt (6457 euro), zit in een risicogroep. Ook blijkt uit de analyse van het FVIB dat de helft van de beroepsbeoefenaars een inkomen heeft dat tussen 6457 en 36.578 ligt, of het eerste en tweede kwartiel. Ook vermelden we het bovenste deciel. Tien procent van de beoefenaars heeft een inkomen boven 68.248 euro.

Met deze criteria als vertrekpunt wordt al snel duidelijk dat er grote inkomensverschillen bestaan, afhankelijk van het beroep en de leeftijd. Nemen we eerst het leeftijdscriterium. Daaruit blijkt dat 27 % van de min-dertigjarigen een inkomen heeft dat zich onder de mediaan bevindt. Twintig procent bevindt zich dan weer in de risicogroep. Een cijfer dat steeds verder daalt naargelang men ouder wordt. Het toppunt qua rendabele kantoren wordt bereikt rond vijftig jaar, wanneer slechts 11 % van de beroepsbeoefenaars zich in de risicogroep bevindt.

Vooral jonge mensen die in een vrij beroep beginnen, hebben het dus moeilijk om op kruissnelheid te raken. Dat heeft gevolgen voor het aantal mensen dat voor zo’n beroep kiest. Het aantal starters is een interessant criterium om na te gaan hoe het zit met de aantrekkelijkheid van de sector. We kijken daarbij naar de startersquote: het aantal starters in de totale populatie van beroepsbeoefenaars De startersquote is het hoogst bij paramedici (rond de 8,52). Artsen (3,34), tandartsen (2,01) en apothekers (2,44) scoren relatief laag. Die verschillen hebben te maken met bepaalde problemen die beginnende starters moeten overwinnen, afhankelijk van het beroep. Een advocaat vindt een stagemeester en begint. Hij maakt gebruik van een infrastructuur en krijgt dossiers. Een niet zo moeilijke weg om langzaam maar zeker een cliënteel op te bouwen. En de startkosten liggen niet te hoog. Anders gaat het toe in de medische sector, waar de uitrustingskosten hoog oplopen. De vaste kosten voor beoefenaars van een vrij beroep liggen tussen 2000 à 3400 euro per maand, dus 15 à 25 euro per uur.

Maar uit enquêtes van de FVIB blijkt dat het ook los van de sectoren niet altijd even makkelijk is om een winstgevend kantoor uit te bouwen. Katrien Penne (FVIB): “Je moet een zekere reputatie opbouwen, je moet een cliënteel aan je binden, wat vijf tot tien jaar kan duren. Er is het probleem van het statuut van de stagiair, dat in sommige gevallen zeer onzeker is. Dat drukt op de rentabiliteit en kan ook zijn onafhankelijkheid in gevaar brengen. Wat betekent dat het risico bestaat op minder kwaliteitsvolle dienstverlening. De administratieve kosten kunnen niet worden doorgerekend in het bepalen van het ereloon.”

Die administratieve kosten liggen een stuk hoger dan bij andere zelfstandigen, zo luidt het, omdat ze op de grens tussen overheid en privésector liggen. Dat gebeurt onder andere in de gezondheidssector, waar alles volgens stringente regels verloopt, waardoor een groter deel van de tijd voor administratie wordt vrijgemaakt. “De patiënten wentelen overlast af op de vrije beroepen,” legt Penne uit. Hetzelfde geldt voor de architecten. Die hebben berekend dat de administratieve rompslomp die bij hun beroep komt kijken door het toenemende aantal vergunningen waarvoor ze moeten zorgen, twaalf keer hoger komt te liggen. “En daar staat geen extra vergoeding tegenover,” aldus Penne.

Een andere hypotheek op de rentabiliteit van vrije beroepen is branchevreemde concurrentie. Kinesitherapeuten hebben bijvoorbeeld af te rekenen met beoefenaars van niet-erkende behandelingsmethodes. Er zijn de mutualiteiten die zorgtaken op zich nemen. Of landmeters die concurrentie krijgen van ambtenaren die ook de opleiding van landmeter gekregen hebben. Penne: “Hun positie op het kadaster of op gemeentelijk niveau kan worden misbruikt om ook dat beroep uit te oefenen.”

De FVIB wijst ook op de hele reeks van vrije beroepen waarvan de titels niet beschermd zijn. Al komt daar nu verandering in. De titel van onder andere binnenhuisarchitect, landschapsarchitect, tolk, osteopaat en vastgoedexpert kunnen voortaan maar worden gedragen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

Cruciaal voor kmo’s

Maar niet ieder vrij beroep zit in een precaire positie. Om nog even terug te grijpen naar de gemiddelde inkomens: medische beroepen verdienden in 2003 gemiddeld 38.422 euro, wat een stijging van 34 % in vier jaar tijd was. Juridische beroepen scoren nog een stuk hoger met gemiddeld 52.427 euro. In die categorie boeren vooral notarissen goed. Zo’n 93 % verdient meer dan het mediaanloon. Amper 1,6 % bevindt zich in de zogenaamde risicogroep. Bij paramedici is dat 15,4 % en bij dierenartsen 16,4 %. Veel dierenartsen zoeken trouwens hun geluk in het buitenland. De FVIB extrapoleerde die cijfers naar het aantal beroepsbeoefenaars in een risicopositie. Bij de paramedici zijn dat er 3575, bij architecten 1858 en bij notarissen en gerechtsdeurwaarders amper 26.

Aangezien de rentabiliteit het hoogst ligt bij beroepen als de notarissen, spreekt het voor zich dat er een oorzakelijk verband bestaat met de beperking van de toegang tot het beroep. Artsen mogen zich overal vestigen, maar die zitten dan weer met een numerus clausus. “Het debat over toegang tot een beroep wordt steevast bekeken vanuit de eigen situatie. In elke sector zijn er studenten die tegen beperking zijn omdat ze student zijn,” zegt Tobback. “Maar afhankelijk van de situatie zijn ze voor- of tegenstander van een beperking. De vraag die we ons moeten stellen is wat beleidsmatig van belang is.”

Vlaanderen is een land van kmo’s: dat betekent dat veel bedrijven vaak een beroep doen op accountants en belastingconsulenten. “Die externe advieskring voor de ondernemer is bij ons van groot belang,” zegt Tobback. “Grote bedrijven hebben zulke diensten eerder intern ter beschikking. Als de overheid die dienstverlening kwalitatief kan optrekken, zal het ondernemen kwalitatief verbeteren. En dat kan door de vrije beroepen een speciaal statuut te garanderen.”

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content