Het blijvende bankenprobleem

De European Banking Authority (EBA) presenteerde vorige vrijdag de langverwachte resultaten van de stresstests voor de Europese banken. Net zoals vorig jaar wachtte men nu dus ook weer met de publicatie tot zowat heel Europa met vakantie is, op zich al geen goed voorteken. En al getuigen de stresstests deze keer van grotere ernst dan de flutoefeningen die vorig jaar uitgevoerd werden, het probleem van de stabiliteit van de Europese bankensector blijft overeind.

De nieuwe tests geven aan dat negen van de 91 banken over onvoldoende kapitaal beschikken om serieuze economische en financiële schokken te doorstaan. Het gaat om vijf Spaanse banken, twee Griekse, een Oostenrijkse en een Duitse instelling. De Duitse bank (Helaba, een regionale Landesbank) weigert de resultaten te aanvaarden omdat de EBA de kwaliteit van haar kapitaalcomponenten verkeerd zou inschatten. Zestien banken gaan met de hakken over de sloot. Realistisch kan men dus stellen dat van de onderzochte banken een op de vier een onvoldoende stevige kapitaalstructuur heeft. En dat terwijl de Europese banken de voorbije maanden 50 miljard euro bijkomend kapitaal hebben aangetrokken.

De mensen van de EBA deden in uiterst moeilijke politieke omstandigheden een verdienstelijke job. Toch geven de resultaten van hun tests geen realistisch inzicht in de sterkte van de Europese banksector. De mogelijkheid van een default van Griekenland en andere eurolidstaten werd niet realistisch ingecalculeerd. Bovendien bleef de opdeling tussen het banking book (papier door de banken aangehouden tot de vervaldag) en het trading book (papier dat de banken van plan zijn om te verhandelen) overeind. Dat onderscheid is op diverse punten onzinnig, maar zeker als het om papier gaat van landen die in default gaan (ook al wordt die status om politieke redenen anders omschreven).

De voornaamste reden waarom de stresstests onvoldoende geloofwaardig zijn, heeft vooral te maken met de gehanteerde norm. Banken slaagden voor de tests als hun zogenaamd kernkapitaal (‘tier 1’) ook in negatieve omstandigheden (zware recessie, forse terugval van het vastgoed, stevige duik van aandelenkoersen,…) minimaal 5 procent bedraagt van het geheel van hun activa gewogen volgens de graad van risico. Kredieten aan consumenten en bedrijven, bijvoorbeeld, krijgen een hogere risicowaardering dan krediet verleend aan overheden (iets wat ook steeds meer voor discussie vatbaar is).

Die 5 %-kapitaalnorm is onvoldoende. In haar jongste analyse van de financiële stabiliteit toont de Bank voor Internationale Betalingen nog eens aan dat er een uitgesproken negatief verband bestaat tussen de omvang van het eigen vermogen van banken en de staatssteun die moet verleend worden wanneer er weer een crisis zoals die van 2007-’09 komt. Uiteraard ligt zo’n een negatief verband ook intuïtief voor de hand, maar met de cijfers erop en eraan oogt het toch imposant. Er dringt zich een veel hogere kapitaalnorm op dan die 5 procent.

De financiële crisis en de daaruit voortvloeiende recessie hadden een immense maatschappelijke prijs. Het is bijna weerzinwekkend dat in sommige bankkringen, ook in dit land, gesteld wordt dat de overheden misschien nog wel geld kunnen verdienen aan hun interventies ten voordele van de banken. Rekent men de verloren output, de gestegen werkloosheid en andere directe en indirecte kosten mee – en in elke ernstige oefening moet je die meerekenen – dan is de prijs van de vanuit de financiële sector ontstane crisis immens. De rekening loopt trouwens nog altijd door.

Het is vandaag bon ton om de financiële sector de huid vol te schelden. Daar doen we niet aan mee. Elke goed draaiende economie heeft een vitale en innovatieve financiële sector nodig. Maar het is net zo goed een feit dat een crisis van de financiële sector enorme gevolgen heeft voor de rest van de economie. Betere en grotere kapitaalbuffers verkleinen het risico op crises en op dure overheidsinterventies.

In het kader van de Basel III-normen moeten de banken naar 8 procent kernkapitaal tegen 2018. Dat is te weinig en te langzaam. Het argument dat meer kapitaal de prijs van kredietverlening zal opdrijven, klinkt goed en wordt door de banken voortdurend uitgespeeld. Onafhankelijk studiewerk bewijst echter overduidelijk dat die verhoging zeer marginaal zal zijn. Tenzij de markt van de kredietverlening onvoldoende competitief is. Maar dan zouden de toezichthouders op de vrije concurrentie moeten ingrijpen.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Het is bijna weerzinwekkend dat in sommige bankkringen gesteld wordt dat de overheden misschien nog wel geld kunnen verdienen aan hun interventies ten voordele van de banken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content