Heilige koe?
Wat is er toch aan de hand met de ‘notionele interest’? Voor de meeste politici heeft die veel weg van een heilige koe. Iedereen, een enkeling niet te na gesproken, vindt hem goed. En journalisten die durven twijfelen aan de budgettaire kostprijs, worden onmiddellijk van ‘desinformatie’ beschuldigd.
Wat maakt de maatregel zo weinig kritiekbestendig? Is er dan toch iets mis mee? De notionele interest moet, zo leest men overal, het relatief hoge tarief van de Belgische vennootschapsbelasting onrechtstreeks naar beneden halen. Maar werkt de maatregel efficiënt? Dat is niet zeker.
De notionele interest – officieel de ‘aftrek voor risicokapitaal’- wordt berekend op basis van het eigen vermogen van de vennootschap. Of beter gezegd, het ‘gecorrigeerde’ eigen vermogen. Een aantal posten moet worden afgetrokken om de uiteindelijke grondslag te berekenen. Voor het aanslagjaar 2008 bedraagt het tarief van de aftrek 3,781 %. Voor kleine vennootschapen komt daar nog een half procentpunt bij en is de aftrek dus gelijk aan 4,281 %.
Hoe hoger het eigen vermogen, hoe meer notionele interest, en dus hoe minder belasting.
Maar gevreesd mag worden dat de verlaging van de belastingdruk aldus op een weinig oordeelkundige manier over de verschillende vennootschappen wordt verdeeld. De ene vennootschap heeft niet noodzakelijk evenveel behoefte aan eigen vermogen dan de andere vennootschap. Veel (kleinere) dienstenvennootschappen bijvoorbeeld moeten het vooral van de ‘brains’ van hun bestuurders of zaakvoerders hebben en hebben geen behoefte aan grote investeringen. Hun maatschappelijk kapitaal en, bij uitbreiding, hun eigen vermogen hoeven niet groot te zijn. De notionele interest – in de zin van een relatieve verlaging van de belastingdruk – biedt hen, in vergelijking met kapitaalintensieve ondernemingen, weinig voordeel. Als middel om de belastingdruk op een evenwichtige manier voor alle vennootschappen naar beneden te halen, werkt hij dus niet efficiënt.
Coördinatiecentra. De voorstanders zullen opmerken dat de maatregel niet daarvoor bedoeld is, maar wel als incentive voor het versterken van het eigen vermogen. Dat is evenwel de waarheid geweld aandoen. De maatregel is in werkelijkheid uitgedacht om de coördinatiecentra ter wille te zijn. Die verliezen hun bevoorrechte fiscale positie en dreigden massaal uit te wijken naar fiscaal gunstiger oorden. De notionele interest moet hen in België houden en bovendien nieuwe financieringscentra van internationale groepen naar België lokken.
Maar hoe paai je coördinatiecentra? Zij zijn gewoon te werken met een ‘double dip’. Als de ene groepsvennootschap (A) geldt leent aan de andere (B), dan is de betaalde interest bij (B) aftrekbaar en bij (A) belastbaar. De operatie is aldus ‘neutraal’. Plaats tussen (A) en (B) nu een coördinatiecentrum. (A) brengt het geld in bij het coördinatiecentrum, dat het vervolgens uitleent aan (B). (B) kan dan nog altijd de interest in aftrek brengen, maar die interest is in hoofde van het coördinatiecentrum niet belastbaar. Dat laatste geeft de ontvangen interesten door aan (A) in de vorm van (onder toepassing van de moeder-dochterrichtlijn) quasi belastingvrije dividenden: hetgeen afgetrokken is bij (B), wordt nu niet meer in een volgend stadium belast. De operatie is dus niet meer neutraal.
Schrap in het plaatje het coördinatiecentrum en zet er een derde vennootschap (C) in de plaats die de notionele interest geniet. Het effect is – minstens gedeeltelijk – exact hetzelfde.
Het enige verschil is dat het fiscale voordeel niet langer beperkt is tot coördinatiecentra van multinationale groepen, maar nu ook voor het grijpen ligt voor de bakker om de hoek. Hij wordt in de coulissen wel bezworen zich niet te wagen aan een dergelijke ‘double dip’, want dan zou hij zich schuldig maken aan misbruik van het stelsel. Maar dat klinkt in het licht van het voorgaande redelijk hypocriet.
Al even hypocriet klinkt de suggestie om het stelsel meer aanvaardbaar te maken door de mogelijkheid van een ‘double dip’ eruit te halen. Want ten eerste heeft men daar op een internationaal niveau nauwelijks vat op. En ten tweede pakt men dan juist dat af, wat het stelsel voor internationale groepen aantrekkelijk maakt.
Web. Als de notionele interest werkelijk zo’n goede maatregel zou zijn, dan volgen de buurlanden het voorbeeld meteen, wat minstens voorlopig niet het geval is. Als het toch niet zo’n goede maatregel is, dan zit België met een groot probleem. Het land blijft dan opgezadeld met een maatregel die de verlaging van de belastingdruk op een inefficiënte wijze over de vennootschappen verdeelt, terwijl het – gelet op de hoge kostprijs van de maatregel – niet bij machte is het nominale tarief van de vennootschapsbelasting op beduidende wijze te verminderen. Verstrikt in het zelf gesponnen web van de notionele interest, zal het moeten toekijken hoe het internationaal op eenzame hoogte bovenaan de tariefladder van de vennootschapsbelasting blijft hangen; terwijl het internationaal ook geïsoleerd dreigt te geraken, precies omdat het met de notionele interest de internationaal aanvaarde ‘neutraliteit’ van de interestketen doorbroken heeft. Nederland heeft al tegenmaatregelen afgekondigd.
de auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier