Gelukkig zijn er nog rampen
De recente olieramp en de stormen in Frankrijk hebben een krachtige rol voor de staat een nieuwe levenskans gegeven.
Komt de natuur de staat te hulp? In dit globale tijdperk, wordt de steun aan de staat geacht op een laag pitje te staan. Soevereiniteit en territorialiteit lijken, als anachronistische begrippen van een afgeleefde realiteit, op de terugweg.
Voor heel wat waarnemers is de staat een bedreigde soort geworden, slachtoffer van zijn eigen toenemende onvolkomenheid en ondoeltreffendheid. In een wereld die gedomineerd wordt door uitdijende multinationale ondernemingen, lijkt hij irrelevant te worden.
Maar in Frankrijk is de houding veranderd na de zwaarste stormen uit de moderne geschiedenis – in de Franse bosbouwarchieven dateren de eerste notities uit 1630 – die het land vorige maand troffen. De Fransen, hierin aangemoedigd door hun president en hun eerste minister, hebben de rol van de staat als aanbieder van bescherming, solidariteit en regelgeving in een vijandige omgeving, herontdekt. Terwijl de Koude Oorlog plaats ruimt voor een warme planeet, doodde de storm bijna negentig mensen en vernietigde hij miljoenen bomen. De burgers van het zwaar getroffen Frankrijk beseffen nu dat er geen alternatief voor de staat is wanneer een natuurramp toeslaat met een kracht die meer gebruikelijk is in Amerika dan in West-Europa. Voor de vertegenwoordigers van de staat, verkozenen of ambtenaren, komt het warme gevoel van erkenning echter niet zonder een minder aangename waarschuwing.
Transparanter.
De burgerlijke maatschappij wil een werkzame staat, maar ook een staat die doeltreffender en transparanter functioneert. Ze wil geen staat die zijn hoogstgeplaatste ambtenaren op een dubbelzinnige en ingewikkelde wijze betaalt, iets waarvan de Franse staat onlangs beschuldigd werd door het Rekenhof, een van de hoogste administratieve controleorganen in Frankrijk.
De burgers willen een moderne staat met opnieuw gedefinieerde middelen en opdrachten. Het contrast in Frankrijk tussen de commentaren op het zinken van een olietanker en op de inspanningen van de staat na de storm, konden niet méér symbolisch zijn voor die nieuwe houding. De pers was er als de kippen bij om in te spelen op het contrast tussen een ‘slechte’ oliemaatschappij, die alleen maar teert op privé-gewin, en de ‘goede’ elektriciteitsmaatschappij, genationaliseerd en zich inzettend voor het openbaar welzijn.
De realiteit is ingewikkelder. Door een gebrek aan duidelijke en strikte reglementen op de bewegingen en het nazicht van olietankers, is de staat ten minste gedeeltelijk verantwoordelijk voor de ramp. De Verenigde Staten beschikt over veel strengere reglementeringen ter zake. De Franse staat moet de verantwoordelijkheid delen met TotalFina, wiens olie de kusten van Frankrijk heeft vervuild. Een ramp waarbij honderdduizenden vogels werden gedood en de economie van een hele regio werd verstoord.
Maar de houding van de maatschappij is veranderd. Het fatalisme dat tot voor kort opdook als men geconfronteerd werd met zulke ecologische of natuurlijke rampspoed, is verdwenen. Zelfs de notie natuurramp wordt niet langer aanvaard. Milieugroeperingen zijn niet langer de enigen die de revolte van de natuur tegen het menselijk ras zien als een onaanvaardbare consequentie van egoïsme, hebzucht en kortetermijnprioriteiten.
Brandstichter.
Vanuit dat oogpunt is de staat niet alleen de onvervangbare en onmisbare brandblusser, maar ook de cynische, stuntelende brandstichter. De lessen die we kunnen trekken uit die al dan niet natuurlijke rampen die Frankrijk troffen, zijn behalve ingewikkeld ook zeer verwarrend.
Sociaal-democratische voorstanders van etatisme zouden die rampen kunnen aangrijpen om het heft opnieuw in handen te nemen, vooral nu ook de ontevredenheid en de ongerustheid over de globalisering toeneemt. De traditionele natie-staat opnieuw uit de kast halen, kunnen ze niet: die is té klein voor de grote problemen en té groot voor de kleine. Natuurrampen kunnen niet de ultieme legitimatiekaart van de staat worden.
Daar staat tegenover dat de Franse ultraliberalen, die er na de storm het zwijgen toe deden, de emotionele realiteit niet kunnen negeren: de Fransen zijn pas opgetogen als ze fier kunnen zijn op hun staat. De geest van Lodewijk XIV en Versailles, van de glorierijke incarnatie van de staat, is nog steeds aanwezig in onze monarchale republiek. De notie van service public, van dienstverlening aan de natie en de burgers die er deel van uitmaken, ligt de meerderheid van de Fransen op een natuurlijke wijze na aan het hart. Het is een klassieke notie, die zo diepgeworteld is dat ze als vanzelfsprekend overgaat naar het moderne tijdperk.
Verlichting.
Naast de positieve en veeleisende houding van de Fransen ten opzichte van hun staat, kunnen nog twee andere lessen getrokken worden. De eerste heeft te maken met Europa zelf. Net toen de Franse overheid besloten had het embargo op Brits rundvlees in stand te houden, konden de kijkers op de Franse televisie elke avond elektriciteitsarbeiders aan het werk zien, die uit België en Groot-Brittannië gekomen waren om de stroomvoorziening in Frankrijk te herstellen. Het zorgde voor verlichting.
De tweede moraal van deze crisis is de groeiende rol van de burgermaatschappij die georganiseerd – of spontaan gemobiliseerd – wordt om een storm of een olievloed te bestrijden. Het gaat hier misschien om een moment van solidariteit dat niet zal blijven duren, maar dat toch een nieuwe betekenis geeft aan de oude filosofische vraag: ‘Waarom ik, als ik toch alleen ben?’ De oorlog tegen andere menselijke wezens is zo goed als verdwenen in ons beschaafd deel van Europa. Maar de strijd tegen (natuurlijke) catastrofes schept een nieuwe en hoogstgewenste broederlijkheid en solidariteit. De staat zou deze kans moeten grijpen, niet om zijn vroegere positie te consolideren, maar om zichzelf op een bescheiden, eerlijke en Europese wijze te herbronnen.
dominique moïsi
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier