Gelijkheid waar niemand beter van wordt

Vanaf dit jaar krijgen alle belastingplichtigen hun aanslagbiljet ongeveer op hetzelfde ogenblik toegestuurd. Maar het valt nog te betwijfelen of zo’n uniforme behandeling een echte verbetering is.

De aangifte in de personenbelasting moet in de regel worden ingediend tegen eind juni van het aanslagjaar. Het aanslagjaar valt normaal gezien samen met het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de inkomsten werden verworven. Zo is het inkomstenjaar 2000 verbonden met het aanslagjaar 2001. De aangifte in de personenbelasting voor de inkomsten van het jaar 2000 moet derhalve bij de belastingadministratie toekomen tegen eind juni 2001.

Zodra de aangiften zijn binnengeleverd, kan de administratie met haar taxatiewerkzaamheden starten. Die moeten uitmonden in aanslagbiljetten waarin aan de belastingplichtige wordt meegedeeld hoeveel belasting hij zal terugkrijgen, dan wel zal moeten bijbetalen.

Termijn. Voor die taxatiewerkzaamheden beschikt de administratie over verschillende termijnen. De gewone aanslagtermijn verstrijkt op 30 juni van het jaar dat volgt op het aanslagjaar. Voor de inkomsten van het jaar 2000, dat zoals gezegd verbonden is met het aanslagjaar 2001, heeft de administratie dus tijd tot 30 juni 2002 (zijnde één jaar na het verstrijken van de termijn die voor het indienen van de aangifte is gesteld).

Na afloop van die gewone aanslagtermijn beschikt de administratie nog over een aantal buitengewone aanslagtermijnen, voor het geval waarin de belastingplichtige geen aangifte heeft ingediend, of zijn aangifte niet volledig correct heeft ingevuld. Maar daar gaan we nu niet op in.

Hoe de belastingadministratie haar taxatiewerkzaamheden organiseert, behoort klassiek tot de goed bewaarde keukengeheimen. Maar al jaren doet het gerucht de ronde dat de administratie alles in het werk stelt om de aangiften van belastingplichtigen die vermoedelijk veel belasting moeten bijbetalen, eerst te behandelen. Pas daarna zou ze beginnen met de aangiften van belastingplichtigen die bijvoorbeeld te veel vooraf betaald hebben, en daardoor een belangrijk bedrag aan belasting moeten terugkrijgen.

Officieel heeft men deze geruchten altijd met klem ontkend. Maar het lijkt bijna tegennatuurlijk dat zij niet de minste grond van waarheid zouden bevatten, en dat de administratie niet geneigd zou zijn eerst te kijken naar de dossiers die veel opbrengen, in plaats van naar de dossiers die alleen maar kosten.

Gelijktijdig. Wat er ook van zij, volgens minister van Financiën Didier Reynders (PRL) behoort deze praktijk – als er al iets van waar zou zijn – definitief tot het verleden. Als het van hem afhangt, zullen de aanslagbiljetten in de personenbelasting voortaan ongeveer op hetzelfde tijdstip naar alle belastingplichtigen worden verstuurd, zonder onderscheid of men iets bij te betalen of terug te trekken heeft.

Die gelijktijdige toezending is dit jaar al een feit. De meeste belastingplichtigen die aan de personenbelasting zijn onderworpen, hebben hun aanslagbiljet in de loop van de voorbije dagen en weken in hun brievenbus gevonden. Maar de oorzaak daarvan is minder idealistisch dan op het eerste gezicht lijkt. Niet de wil om niemand te bevoor- of te benadelen heeft tot deze gelijke behandeling geleid. Wel problemen met de informatica van de fiscus, die ervoor hebben gezorgd dat de inkohieringen voor het aanslagjaar 2000 grote achterstand hebben opgelopen, en dat de aanslagbiljetten nu op een drafje allemaal tegelijk de deur uit moeten.

Voordeel. Hoewel het dus om een tegenslag voor de Belgische Schatkist gaat (die dit keer wat langer op het nog bij te betalen belastinggeld moet wachten), liet de minister van Financiën niet na te onderstrepen hoe het aldus geleden nadeel tegelijk voor de belastingplichtigen een voordeel vormt, omdat iedereen op die manier gelijk wordt behandeld; en, om aan te kondigen dat de gelijktijdige verzending van de aanslagbiljetten voortaan de regel wordt. Zo zal zelfs op dit gebied geen greintje discriminatie meer blijven bestaan.

De vraag is alleen wie op dit soort gelijke behandeling zit te wachten. De belastingadministratie allicht niet, en waarschijnlijk ook de belastingplichtigen niet. De gelijktijdige verzending van de aanslagbiljetten heeft immers tot gevolg dat ook de bezwaartermijn op ongeveer hetzelfde ogenblik begint te lopen. Wat op zijn beurt tot gevolg heeft dat alle betrokken partijen nog meer in een keurslijf worden gedwongen.

Men mag immers niet vergeten dat in de nieuwe fiscale procedure veel strengere termijnen van toepassing zijn. Wie bezwaar indient, had in de oude procedure tijd tot 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarin de belasting werd gevestigd, zonder dat deze termijn korter mocht zijn dan zes maanden. In de nieuwe fiscale procedure bedraagt de bezwaartermijn nog slechts drie maanden. En ook de belastingadministratie wordt met kortere termijnen geconfronteerd.

Weliswaar zegt de wet nog steeds niets over de termijn waarover de gewestelijk directeur beschikt om een beslissing over een bezwaarschrift te nemen. Maar de belastingplichtige is in de nieuwe procedure niet langer verplicht om eindeloos op de beslissing van de directeur te wachten. Na verloop van zes maanden (bij een aanslag van ambtswege, na negen maanden) staat het hem vrij om zich rechtstreeks naar de rechtbank te wenden. De gewestelijk directeur staat dan buiten spel.

Druk. Die nieuwe mogelijkheid zet de belastingadministratie onder druk. Zij weet dat de belastingplichtige na zes (soms negen) maanden niet langer hoeft te wachten, en zal bijgevolg naar alle waarschijnlijkheid pogen om de bezwaarschriften voortaan zoveel mogelijk binnen die termijn af te handelen.

Als de belastingbiljetten in de personenbelasting voortaan ongeveer allemaal rond hetzelfde tijdstip naar de belastingplichtigen worden gezonden, heeft dit tot gevolg dat de bezwaartermijn (van drie maanden) ook voor iedereen rond hetzelfde tijdstip begint te lopen, en dat de bezwaarschriften ook ongeveer in dezelfde periode bij de belastingadministratie zullen toekomen. De zes (soms negen) maanden waarover zij vervolgens beschikt om de bezwaarschriften te bekijken en af te handelen (als zij niet wil dat de geschillen zonder voorafgaande beslissing van de directeur aan de rechtbank worden voorgelegd) zullen bijgevolg ook geconcentreerd zijn in ongeveer één en dezelfde periode van het jaar. Als daar nog wat vakantiemaanden tussenzitten (wat dit jaar het geval zal zijn), dan blijft er al niet meer zo veel tijd over, en dreigt de gezamenlijke verzending van de aanslagbiljetten alleen maar tot gevolg te hebben dat de belastingadministratie zelf in tijdnood komt.

Luxe. Hetzelfde geldt voor de belastingplichtigen en hun consulenten. In de nieuwe procedure bedraagt de bezwaartermijn, zoals gezegd, nog slechts drie maanden. Voor wie het aanslagbiljet grondig wil onderzoeken en vervolgens een bezwaarschrift moet schrijven, is die termijn geen overbodige luxe.

In de praktijk is de bezwaartermijn in veel gevallen zelfs nog wat korter. De belasting die uit het aanslagbiljet blijkt, moet immers in principe worden betaald binnen twee maanden. De nalatigheidsinteresten lopen (in de regel) vanaf de eerste van de maand die volgt op de maand waarin de belasting moest worden betaald. Wie nalatigheidsinteresten wil vermijden, kan de betaling dus niet uitstellen tot na het verstrijken van de bezwaartermijn.

Ook kan het zijn, dat men hoegenaamd niet bereid is ook de belasting te betalen die men wil betwisten. Vandaar de mogelijkheid om aan de ontvanger te vragen om een onderscheid te maken tussen het betwist en het onbetwist gedeelte van de belasting. Maar voor de ontvanger dat onderscheid kan maken, moet hij wel weten wat de betwisting inhoudt. Daarvoor is het bezwaarschrift vereist.

Concreet wil dit zeggen dat de belastingplichtige in deze omstandigheden, geen drie maar slechts ongeveer twee maanden heeft om over zijn bezwaarschrift na te denken en er vorm aan te geven.

Uitdaging. De gelijktijdige toezending van de aanslagbiljetten – waardoor de bezwaartermijn bij iedereen op ongeveer hetzelfde ogenblik begint te lopen – heeft tot gevolg dat al dat denk- en schrijfwerk ook bij iedereen in ongeveer dezelfde periode van het jaar moet gebeuren. Voor een belastingplichtige die voldoende is uitgerust om dat werk zelf te doen, vormt dit geen probleem.

Het probleem is des te groter voor de vele dienstverleners die zich professioneel bezighouden met het bijstaan van de belastingplichtigen. Zij worden al jaren geconfronteerd met de moeilijkheid om vele aangiften in eenzelfde korte periode, juist voor de vakantiemaanden, ingevuld en verzonden te krijgen. Nu worden zij bovendien geconfronteerd met de uitdaging om vele aanslagbiljetten gelijktijdig te beoordelen en er eveneens gelijktijdig – binnen een zeer korte termijn van twee tot maximaal drie maanden – bezwaarschriften voor op te stellen. Het verschil met de aangifte is dat voor de aangifte uitstel kan worden verkregen. Voor een bezwaarschrift niet.

Er is één troost. De zwaarste geschillen ontstaan niet bij de initiële taxatie, maar pas daarna.

De auteur is advocaat bij Dauginet & Co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content