Gejaagd door de stormwind
Pessimisten zeggen dat Azië zwaar te lijden krijgt onder de internationale financiële crisis. Ze hebben ongelijk.
De Aziatische economieën waren lange tijd de meest dynamische ter wereld, met een bbp dat in het voorbije decennium jaarlijks met 7,5 procent groeide, twee en een halve keer zo snel als in de rest van de wereld. Maar ook Azië werd het voorbije jaar getroffen door een aantal tyfoons: een economische inzinking en de kredietcrisis in de rijke wereld, duurdere energie en een opflakkering van de inflatie. Dat is vooral verontrustend voor ‘s werelds meest export- en energieafhankelijke economieën en heel wat mensen maken zich zorgen dat het de groeivooruitzichten in Azië ernstige schade zal toebrengen. 2009 zal aantonen dat de pessimisten ongelijk hebben.
De exportgedreven Aziatische economieën hebben als geen andere regio geprofiteerd van de consumptieboom in Amerika. Hun fabrikanten werden dan ook zwaar getroffen door de terugval van de Amerikaanse vraag. De export naar Amerika zal verder verzwakken in 2009 en ook de Europese markten zullen dichtslibben. Maar Amerika en West-Europa kopen samen minder dan 30 procent van de export van opkomend Azië. Meer dan de helft van de Chinese uitvoer gaat naar andere ontluikende economieën, waar de vraag nog altijd steviger blijft.
Een aantal van de kleinere economieën, zoals Singapore en Hongkong, zijn kwetsbaarder omdat hun export naar Amerika oploopt tot soms 30 procent van het bbp. Zij zullen daarom een veel scherpere vertraging kennen. Niettemin zullen zowat overal de bestedingen van de consumenten en de investeringen in infrastructuur robuust blijven en de afzwakking van de export compenseren. De detailverkoop in China kan in 2009 bijvoorbeeld met 15 procent groeien.
De aandelenmarkten in de regio zijn de jongste maanden tegen de vlakte gegaan, ook al bleven de Aziatische landen grotendeels wars van de financiële excessen die heel wat westerse economieën ondermijnden. De schuldenlast van de particulieren is laag, de banken houden weinig riskante activa aan en de economieën zijn minder dan voorheen afhankelijk van buitenlands kapitaal. De grote uitzondering is Zuid-Korea, waar de banken zwaar ontleend hebben in het buitenland om een opstoot van leningen aan huishoudens en bedrijven te financieren. In tegenstelling tot de meeste andere Aziatische economieën heeft Zuid-Korea ook een tekort op de lopende rekening. Bijgevolg zal die economie zwaarder getroffen worden door de wereldwijde kredietcrisis.
In goede vorm
Maar over het algemeen verkeren de Aziatische economieën niet alleen in een betere conditie dan een decennium geleden, ze doen het ook een stuk beter dan andere opkomende economieën in Oost-Europa of Latijns-Amerika. China, dat in 2008 zowat een derde van de wereldgroei aanbracht, zal de regio blijven stutten.
De groei zal niet inzinken. In 2009 zal het regionale bbp met net geen 7 procent vooruitgaan. Dat is minder dan de groei van 9 procent in 2007, maar die was onhoudbaar. Een tragere groei die meer afhankelijk is van de binnenlandse vraag dan van de export, zal een verfrissende adempauze opleveren.
Als de binnenlandse vraag toch stokt, dan beschikken verschillende Aziatische landen over een begrotingsoverschot waarmee ze hun economie kunnen ondersteunen. Maar met een begrotingstekort van 8 procent van het bbp beschikt India niet over zo’n buffer.
De inflatie in ontluikend Azië klom tot 9 procent in het midden van 2008. In China haalde ze haar hoogste niveau in twaalf jaar, in Singapore en Maleisië was dat zelfs het hoogste peil in een kwarteeuw. Het goede nieuws is echter dat de inflatie in 2009 zal afzwakken.
Het grootste deel van de inflatoire opstoot werd veroorzaakt door de snelle stijging van de prijzen van voedsel en in mindere mate van olie. Voedsel vertegenwoordigt in die landen een veel groter deel van de consumptie-uitgaven dan in de rijke wereld. De inflatie werd ook aangewakkerd door de al te snelle groei in sommige economieën, die de lonen heeft opgejaagd.
Er zijn dan ook twee krachten die in 2009 ertoe kunnen bijdragen om de inflatie naar beneden te drukken. Ten eerste, als de voedsel- en energieprijzen op hun huidige niveau stabiliseren, zal dat leiden tot een scherpe daling van de inflatievoet. En, ten tweede, zal de tragere groei ook de looneisen temperen. De gemiddelde inflatie in opkomend Azië zal beneden de 4 procent uitkomen in 2009 en dat zal de centrale banken meer armslag geven om de rente te verlagen.
Een bekommernis op langere termijn is of duurdere arbeid het concurrentievoordeel van Azië kan uitvagen. De arbeidskosten stijgen er sneller dan in de industrielanden en dat dwingt sommige Chinese firma’s al om de deuren te sluiten. Maar de lonen in de Chinese industrie bedragen toch nog altijd maar een tiende van de Amerikaanse.
Er zullen in 2009 meer fabrieken failliet gaan in zuidelijk China omdat het land zijn concurrentiekracht aan het verliezen is voor sommige producten met een lage waarde, zoals speelgoed, schoenen en textiel. Dat dwingt de Chinese fabrikanten ertoe om hogerop te klimmen in de waardeketen, net zoals die van Zuid-Korea en Taiwan al jaren geleden deden. Maar dat is voor rijker wordende landen een bewijs van succes, geen teken van kwijnende concurrentiekracht. (T)
DE AUTEUR IS ECONOMIEREDACTEUR AZIË VAN THE ECONOMIST.
Door Pam Woodall/illustratie: Reinhart Croon
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier