Geen toekomst zonder industrie

Bert Lauwers
Bert Lauwers redacteur bij Trends

Kan Europa overleven zonder industrie? Die vraag vormde het derde thema van de Trends Summer University. Een prettig plaatje werd er niet geschetst.

Stellen dat het industriële weefsel in ons land klappen heeft gekregen, is een open deur intrappen. Baron Paul Buysse, de voorzitter van de Trends Summer University, verwees in zijn inleiding meteen naar de achteruitgang van de autosector in Vlaanderen, dat ooit ‘het Detroit van Europa’ werd genoemd. “Dat wás het, want wat is ervan overgebleven? Waar zijn die vele duizenden arbeidsplaatsen naartoe? Uiteraard hebben we nog mooie juwelen, maar laat ons nagaan hoe we die kunnen koesteren”, gaf Buysse als aanzet voor Wouter De Geest, de CEO van BASF Antwerpen; Luc Bertrand, de sterke man van Ackermans & van Haaren; Bernard Delvaux, de CEO van de Waalse producent van luchtvaartonderdelen Sonaca; Rudi Thomaes, de CEO van het VBO tijdens de voorbije acht jaar; en Bernard Goblet, de CEO van het Luikse bedrijf Magotteaux, de wereldleider in machines om materialen mee te vermalen.

Lagelonenlanden

Keynotespreker Wouter De Geest wees meteen op de ambigue manier waarop in onze maatschappij tegen de industrie wordt aangekeken: “We willen wel industriële activiteiten, maar uiteindelijk hebben we liever geen fabrieken, want die verstoren misschien het landschap.” De Geest onderstreepte de cruciale rol van de industrie voor de snel groeiende wereldbevolking. “Al die mensen hebben eten en water nodig en ze willen een zekere levenskwaliteit. De oplossingen moeten komen van de industrie. Bij industrie horen meestal diensten. De discussie over de keuze voor industrie of diensten is dan ook waardeloos. Het ene kan niet zonder het andere”, aldus De Geest.

Ook andere panelleden waarschuwden voor het gevaar van zo’n loskoppeling. Noem het gevaar gerust ‘lagelonenlanden’. Magotteaux, dat vorig jaar werd overgenomen door het Chileense Sigdo Koppers, weet dat als geen ander. Een belangrijk deel van zijn productieapparaat is al verhuisd naar lagelonenlanden. “Het is duidelijk dat ook mijn departement onderzoek en ontwikkeling (O&O) zal krimpen. De engineering zal eveneens volgen”, zei topman Bernard Goblet.

“Het zijn uitbreidingsinvesteringen die worden verplaatst”, stelde Rudi Thomaes. Een bedrijf beslist ook vaak om te verhuizen omdat het niet snel genoeg de nodige vergunningen kan verkrijgen. Thomaes: “Dan wordt die fabriek in het buitenland gebouwd en blijft de O&O in België. Maar dat is niet houdbaar. Als je de productie naar het buitenland overbrengt, volgt de plantengineering en na drie à vier jaar ben je ook je O&O kwijt.”

De oudgediende van het VBO benadrukte nog dat het voldoende snel afleveren van vergunningen een belangrijke opdracht is voor de regio’s. “En wat dat betreft zie ik heel weinig vooruitgang. Integendeel.” Minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders (MR) wees er vanuit de zaal op dat vergunningen een gewestelijke materie zijn. “Hoe is het mogelijk dat een gewest als Vlaanderen daar zo veel problemen mee heeft?” was zijn retorische vraag. Ze werd door de zaal op applaus onthaald.

Industrieel weefsel behouden

Ook Bernard Delvaux van wereldspeler Sonaca wond er geen doekjes om. “De jongste jaren hebben we geleidelijk aan industrie laten vertrekken, omdat iedereen gelooft in diensten. De voorwaarden waarop de industrie in België en Europa succesvol kan zijn, zijn bovendien verloren gegaan. Dat is dramatisch. Op politiek vlak moeten we heel snel iets ondernemen, zodat opnieuw de voorwaarden voor succes worden gecreëerd.”

“We moeten beschermen en verdedigen wat we hebben, en erin geloven”, zei ook Luc Bertrand. “Ik hoor van tijd tot tijd zeggen dat de Schelde niet meer belangrijk is, dat ze niet meer hoeft te worden uitgediept. Als we zo beginnen te denken, gaat het industriële weefsel dat we in zeventig à tachtig jaar tijd hebben opgebouwd, zeer snel wegkwijnen.”

Sociale lasten

Het panel legde de vinger op nog andere zere plekken, met voorop de loonkosten die in het vlees van de industriebedrijven snijden. Bernard Delvaux gaf Brazilië als voorbeeld van hoe het probleem kan worden aangepakt. “Brazilië werd geconfronteerd met een forse stijging van de inflatie en de waardestijging van zijn munt tegenover de dollar, wat de export zeer bemoeilijkte. De auto- en de luchtvaartindustrie overwogen zelfs te verhuizen naar het buitenland. De regering besliste toen de sociale lasten op lonen in de transportsector te verlagen van 25 naar 5 procent. Ik kan u zeggen dat Sonaca en alle andere bedrijven die overwogen om Brazilië te verlaten, meteen van mening zijn veranderd.”

“Ik zie ook dat het heel snel gaat in andere landen”, stelde Delvaux vast. “De Verenigde Staten waren totaal gedesindustrialiseerd, maar het land heeft kolossale inspanningen geleverd, en met veel succes. Er zijn grote Braziliaanse bedrijven die zich opmaken om naar de Verenigde Staten te verhuizen, omdat ze daar flexibiliteit hebben gevonden.”

Kiezen voor technische beroepen

Ook het tekort aan geschikt personeel is een chronisch pijnpunt van de industrie. Luc Bertrand weet dat als geen ander. “We hadden een klein bedrijfje voor laswerk in Antwerpen, dat vooral werkte voor industriële klanten in Duitsland. Het had 85 personeelsleden in dienst, onder wie 45 Polen, want we konden geen lassers vinden in de Antwerpse regio. Daarom zijn we verhuisd naar Polen. In dat bedrijf werken intussen duizend mensen.”

“We hebben al veel inspanningen gedaan, maar we hebben nog talent nodig. Steeds minder jongeren kiezen voor technische beroepen. Vorig jaar zijn er minder dan duizend ingenieurs afgestudeerd, en dat is zeer verontrustend. We moeten dat stimuleren”, aldus Bertrand. Wouter De Geest ziet een bruikbaar voorbeeld in Duitsland. “Het systeem van de Auszubildende (studenten die een beroepsopleiding krijgen, nvdr) lijkt daar te werken. 20 procent van de jongeren in Vlaanderen heeft geen diploma secundair onderwijs meer. Wat zou het zijn als ze vroeger naar een fabriek konden komen en meedraaien in een systeem van werken en leren, zoals Duitsland met succes doet?”

Het panel reageerde ook op de kritiek dat de Belgische industrie te veel gericht is op halffabricaten en te weinig op afgewerkte producten. Rudi Thomaes: “We krijgen die opmerking uit de politieke wereld, maar vooral van de vakbonden. Het is een vals debat. Er zijn veel halfafgewerkte producten met een extreme complexiteit waarin je belangrijke marges kunt realiseren.”

Glorierijk verleden

Om haar toekomst te verzekeren, nestelt de industrie zich het beste in clusters, vonden de deelnemers aan het debat. Grote ondernemingen werken onderling al wel samen, merkte Wouter De Geest op, “maar ze hebben de weg nog niet gevonden om samen te werken met de schat aan kleine en middelgrote ondernemingen in dit land”. Rudi Thomaes stelde dat hij al lang broedde op plannen om die clustervorming aan te zwengelen. “Ik vind dat we bezig moeten zijn met de metiers van de toekomst”, zei Thomaes.

Een daarvan is de sector van het medische materiaal. “Gezondheid is een van de mega-assen van de toekomst”, stelde Thomaes. “In Zwitserland werken 55.000 hooggekwalificeerde mensen in de medical devices-industrie. Er worden hoge marges genoteerd in die sector. Een probleem van de Belgische industrie is dat ze over het algemeen te weinig marge haalt. Zwitserland zegt dat het die industrie heeft uitgebouwd omdat het toegang heeft tot nieuwe materialen, vertrouwd is met het metier van de micro-elektronica, de farmasector goed kent en goede universiteiten en ziekenhuizen heeft. Als ik die vijf elementen zie, zeg ik: wat houdt ons tegen?”

“Ik pleit voor activiteiten in ons land waarmee we aanknopen bij ons glorierijke verleden, toen we bezig waren met grote internationale zaken”, besloot Luc Bertrand.

BERT LAUWERS

“De discussie over de keuze voor industrie of diensten is waardeloos. Het ene kan niet zonder het andere”

Wouter de Geest, BASF

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content