Geen schaamlapje

Ouders die niet samenleven, kunnen in de toekomst een opdeling maken van de verhogingen van het belastingvrij minimum waarop zij voor hun gemeenschappelijke kinderen recht hebben.

Hoewel het al lang geleden is dat er nog iets gewijzigd is aan de verhogingen van het belastingvrij minimum voor kinderen die men ten laste heeft, is daarover in de voorbije maanden toch veel te doen geweest. Aanleiding was een uitlating van de voormalige minister van Financiën, waarbij hij stelde dat ongehuwd samenwonende ouders hun gemeenschappelijke kinderen twee keer fiscaal ten laste zouden kunnen nemen: een keer in hoofde van de vader, en nog een keer in hoofde van de moeder. Wat hen een dubbel fiscaal voordeel zou opleveren.

Dat zorgde voor verontwaardigde reacties. Ouders die gehuwd zijn, hebben immers slechts een keer recht op de verhoging van het belastingvrij minimum voor de kinderen die zij ten laste hebben. Van verschillende kanten werd dan ook luid geprotesteerd tegen de zoveelste discriminatie waarvan gehuwde ouders, in vergelijking met hun ongehuwde collega’s, het slachtoffer zouden zijn.

Het vervolg is bekend: de minister schrok blijkbaar van de negatieve reacties en bond in. De nieuwe stelling luidde dat het nooit de bedoeling van de fiscale wetgever kan geweest zijn om aan ongehuwd samenwonende ouders een dubbel fiscaal voordeel te geven. En dat de fiscale wet bijgevolg geïnterpreteerd moet worden in de zin, dat kinderen van ongehuwde ouders ook slechts een keer recht kunnen geven op het belastingvoordeel.

WETSAANPASSING.

Om een en ander onbetwistbaar te regelen, stelde de minister een aanpassing van de wet in het vooruitzicht. In de wet zou een interpretatieve bepaling worden opgenomen waarin uitdrukkelijk verduidelijkt zou worden dat gemeenschappelijke kinderen van ongehuwde ouders die deel uitmaken van hetzelfde gezin, niet tegelijkertijd als ten laste van de vader en als ten laste van de moeder kunnen worden aangemerkt. Een bepaling in die zin werd opgenomen in het ontwerp van wet “houdende fiscale en andere bepalingen” dat enkele maanden geleden aan de ministerraad werd voorgelegd.

Nu, zoveel maanden later, is dat wetsontwerp zowel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers als in de Senaat goedgekeurd, en is het alleen nog wachten op de publicatie in het Belgisch Staatsblad vooraleer de nieuwe wet definitief van kracht kan worden.

SCHRAPPING.

Maar wat blijkt? Van de aangekondigde interpretatieve bepaling is geen spoor meer terug te vinden in de goedgekeurde tekst. Zij werd nog vóór de parlementaire behandeling uit het wetsontwerp geschrapt.

Betekent dit dat de tijd rijp is voor een nieuwe storm van morele verontwaardiging? En dat de gehuwde ouders in de luren zijn gelegd?

Hoegenaamd niet. De schrapping is er gekomen na opmerkingen van de Raad van State, die vond dat de aangekondigde interpretatieve bepaling overbodig is.

De redenering is nu als volgt: ongehuwd samenwonende ouders konden ook vroeger hun gemeenschappelijke kinderen geen twee keer ten laste nemen. De voormalige minister van Financiën heeft weliswaar op een bepaald ogenblik gezegd dat dit wel het geval was; maar hij heeft zich toen vergist. Die vergissing hoeft niet rechtgezet te worden met een wetgevend ingrijpen. Het volstaat dat de administratie de juiste interpretatie van de wettekst bijvoorbeeld in een administratieve omzendbrief in herinnering brengt.

Kortom, de Raad van State vindt dat wetten niet als een soort “schaamlapje” moeten dienen om een minister die zich heeft vergist alsnog gezichtsverlies te besparen.

ZWAAR.

Op dat punt heeft de Raad van State ongetwijfeld gelijk. Vraag is alleen hoe de vorige minister van Financiën zich zo zwaar heeft kunnen vergissen.

Wist hij niet dat ongehuwd samenwonende ouders ook maar een keer recht hebben op de verhoging van het belastingvrij minimum voor hun gemeenschappelijke kinderen? Of heeft hij met zijn uitlating de knuppel in het hoenderhok willen gooien, om daarmee een maatschappelijk debat op gang te brengen over het onderscheid in fiscale behandeling tussen gehuwde en ongehuwde partners?

De waarheid is waarschijnlijk nog anders. In het Wetboek komt sinds jaren een bepaling voor die het heeft over de situatie waarin “verscheidene afzonderlijk belastbare belastingplichtigen deel uitmaken van hetzelfde gezin” en er in dat gezin bovendien ook personen “ten laste” aanwezig zijn. De wet zegt, dat die personen dan als ten laste beschouwd moeten worden van de belastingplichtige “die in feite aan het hoofd van dat gezin staat” (art. 140 W.I.B. 1992).

VOORHEEN.

Het is deze bepaling waarop men zich nu baseert om te stellen dat de vorige minister van Financiën zich vergist heeft. Ongehuwde ouders worden afzonderlijk belast. Wanneer zij samenwonen, en dus deel uitmaken van hetzelfde gezin, dan vallen zij klaarblijkelijk ook onder toepassing van de voormelde bepaling. Dus moeten hun kinderen (die bij hen inwonen) als ten laste beschouwd worden van de ouder die “in feite” aan het hoofd van het gezin staat; en kan er dus geen sprake van zijn om hen, én in hoofde van de vader, én in hoofde van de moeder als ten laste te beschouwen.

Het probleem is alleen dat dit wetsartikel weliswaar nu op deze manier wordt uitgelegd, maar dat dit blijkbaar voorheen nooit (of toch niet zo duidelijk) het geval is geweest.

Vroeger ging men ervan uit dat dit wetsartikel bijvoorbeeld wel van toepassing was wanneer er kinderen ten laste zijn van een gezin waarvan niet alleen de ouders, maar bijvoorbeeld ook nog grootouders deel uitmaken, of andere kinderen die niet meer ten laste zijn. De vraag is dan wie in dat gezin de kinderen (die nog wel ten laste zijn) effectief fiscaal ten laste mag nemen, en onder welke voorwaarden er eventueel een overheveling mag gebeuren naar andere belastingplichtigen die deel uitmaken van hetzelfde gezin. Dat wordt in het betrokken wetsartikel in detail geregeld.

OFFICIEEL.

Dat hetzelfde wetsartikel ook van toepassing zou zijn in de situatie waarin ongehuwde ouders samenleven, is voorheen evenwel nooit gebleken. En dus vergiste de voormalige minister van Financiën zich waarschijnlijk niet toen hij zei dat ongehuwd samenwonende ouders – in de huidige stand van de wetgeving – hun gemeenschappelijke kinderen ieder voor zich fiscaal ten laste kunnen nemen.

Maar zoals bekend, brengen nieuwe meesters nieuwe wetten mee. De nieuwe minister van Financiën interpreteert de wettekst anders dan zijn voorganger. En dus kan men alleen nota nemen van de nieuwe officiële interpretatie die zegt dat het bedoelde wetsartikel wel van toepassing is op ongehuwd samenwonende ouders; en dat daarvoor geen tussenkomst van de wetgever nodig is.

WET.

In de nieuwe wet “houdende fiscale en andere bepalingen” komt bijgevolg geen bepaling voor in verband met ongehuwd samenwonende ouders. De wet bevat daarentegen wel een bepaling die juist het omgekeerde geval beoogt: de situatie waarin ouders niet meer samenleven.

Bij wie zijn hun gemeenschappelijke kinderen dan fiscaal ten laste? In principe is dat bij de ouder waarmee zij een gezin vormen. Maar wat als de ouders een doorgedreven toepassing maken van het stelsel van het “co-ouderschap”, en de kinderen exact even lang zowel bij de vader als bij de moeder verblijven (bijvoorbeeld alternerend, de ene week bij de vader, de andere week bij de moeder)?

De kinderen moeten dan geacht worden ten laste te zijn van de ouder bij wie zij hun fiscale woonplaats hebben, wat normaal gezien de ouder zal zijn op wiens adres zij ingeschreven zijn in het bevolkingsregister.

VERDELING.

Die principes blijven ook in de toekomst bestaan. Maar van de wet “houdende fiscale en andere bepalingen” is nu gebruik gemaakt om een nieuwe mogelijkheid in te voeren: niet-samenwonende ouders die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun gemeenschappelijke kinderen, en die gezamenlijk het hoederecht over die kinderen hebben, zullen met ingang van het aanslagjaar 2000 het belastingvoordeel onder elkaar kunnen verdelen: de verhoging van het belastingvrij minimum zal toegekend worden aan de ouder bij wie de kinderen hun fiscale woonplaats hebben; maar als de ouders het wensen, zal de helft van het voordeel overgeheveld kunnen worden naar de andere ouder.

De nieuwe regeling is een mogelijkheid, geen verplichting. De niet-samenlevende ouders die er gebruik van willen maken, zullen dat uitdrukkelijk moeten vragen, via een schriftelijke aanvraag die zij bij hun aangifte in de inkomstenbelastingen zullen moeten voegen. Eenmaal de aanvraag gedaan, zal zij onherroepelijk zijn; maar zij zal slechts voor één enkel aanslagjaar gelden. Ouders die de verdeling ook in de daaropvolgende jaren toegepast willen zien, zullen bijgevolg hun aanvraag elk jaar moeten hernieuwen.

ONDERHOUDSGELD.

Wie van deze regeling gebruik wil maken, zal wel goed moeten rekenen. Voor de kinderen waarvoor de verdeling gevraagd wordt, zal immers geen onderhoudsgeld in aftrek gebracht kunnen worden. Het is het een of het ander.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content