Erven zonder te werven

Met de drastische verlaging van de successierechten bij de vererving van familiebedrijven, wil de Vlaamse wetgever vooral de tewerkstelling beschermen. Maar daar komt niet noodzakelijk veel van terecht.

De relatie tussen de fiscale wetgever en de belastingplichtigen heeft dikwijls iets van een kat-en-muisspel. Wat de fiscale wetgever ook doet of ontwerpt, altijd weer worden zijn teksten met het vergrootglas bestudeerd en tegen de lamp gehouden : zeggen ze wel wat de wetgever bedoelde te zeggen, zijn er geen uitwegen of ontsnappingsroutes ? Vooral maatregelen die een fiscaal voordeel beloven, worden met de luizenkam onderzocht. Kwestie van te weten welke de toepassingsvoorwaarden zijn, en hoe die misschien in eigen voordeel kunnen worden toegepast of uitgelegd.

SUCCESSIE.

Een goed voorbeeld daarvan vindt men in de piepjonge successieregeling in het Vlaamse gewest. De Vlaamse decreetgever verbaasde het land vorig jaar met de invoering van een zeer bijzondere regeling inzake de vererving van familiale bedrijven. Met één pennentrek heeft het Vlaamse parlement het tarief van de successierechten voor het Vlaamse gewest teruggebracht tot 3 %. Ongeacht of het familiebedrijf wordt geërfd door de echtgenoot, een erfgenaam in rechte lijn, in de zijlijn, of tussen derden.

Dit was revolutionair. Maar voor wat, hoort wat. De vererving van een familiebedrijf tegen de spotprijs van 3 % kan slechts onder zeer welbepaalde en strenge voorwaarden. Eén daarvan heeft te maken met de tewerkstelling. Om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief moet het familiebedrijf gedurende een bepaalde termijn een minimaal aantal werknemers tewerkstellen in het Vlaamse gewest. In de regel moeten er dat vijf zijn. Gemeten in voltijdse eenheden.

Het volstaat trouwens niet dat die minimale tewerkstelling bestaat op het ogenblik van het overlijden. Zij moet een hele tijd duren. Drie jaar voor het overlijden. En vanaf het overlijden moet de (op datum van het overlijden) bestaande tewerkstelling gedurende minimaal vijf jaar worden behouden. Gebeurt dit niet, dan verliest men alsnog verhoudingsgewijs het recht op het verlaagd tarief.

Voor de volledigheid moet nog worden vermeld dat de Vlaamse decreetgever in een overgangsregeling heeft voorzien voor familiebedrijven die minder dan vijf werknemers tewerkstellen, maar daar gaan we nu niet op in.

PARTEN.

Deze tewerkstellingsvoorwaarde kan veel belastingplichtigen parten spelen. Om te beginnen, zijn er bedrijven die op het eerste gezicht niet aan deze tewerkstellingsvoorwaarde voldoen. Neem bijvoorbeeld een vennootschapsgroep die bestaat uit een houdstervennootschap (de moedervennootschap) en twee dochtervennootschappen. De moedervennootschap (A) heeft geen personeelsleden. De ene dochter (B) is een patrimoniumvennootschap die evenmin werknemers tewerkstelt. De andere (C) is een werkmaatschappij die wel ten minste vijf werknemers in het Vlaamse gewest tewerkstelt. De aandelen van de moedervennootschap zijn voor het grootste gedeelte in handen van de pater familias. Stel dat deze brave borst morgen overlijdt. Kunnen de aandelen in deze moedervennootschap dan tegen 3 % worden vererfd ?

Op het eerste gezicht niet. De moedervennootschap voldoet immers niet aan de tewerkstellingsvoorwaarde. Zij stelt niet minstens vijf werknemers tewerk in het Vlaamse gewest. Maar de Vlaamse decreetgever heeft speciaal voor deze situatie een doorkijkbepaling uitgewerkt. Hoewel de moedervennootschap in ons voorbeeld niet aan de gestelde voorwaarde voldoet, mag zij niettemin als een familiebedrijf worden aangemerkt, op voorwaarde dat haar dochtervennootschappen aan de voorwaarden voldoen.

In het voorbeeld is dat maar gedeeltelijk het geval. Dochtervennootschap (B) stelt geen werknemers tewerk in het Vlaamse gewest. Dochtervennootschap (C) wel. Het gevolg is dat de aandelen van de moedervennootschap niet volledig met toepassing van het verlaagd tarief kunnen worden vererfd. Men zal een verhoudingsgewijze berekening moeten maken.

De aandelen van de moedervennootschap zullen alleen in aanmerking komen voor het verlaagd tarief in de mate dat ze de weerspiegeling zijn van de waarde van de goede dochtervennootschap (C). In de mate dat zij de waarde weerspiegelen van de slechte dochter (B die geen werknemers in het Vlaamse gewest tewerkstelt), vallen zij buiten het verlaagd tarief.

INTENTIES.

Zo heeft de Vlaamse decreetgever het allemaal ongetwijfeld met de beste intenties bedacht. Maar als die regeling echt bedoeld is om de slechte dochtervennootschappen buitenspel te zetten, dan is zij zo lek als een zeef.

De oplossing ligt immers voor de hand. Keren we terug naar het voorbeeld : moedervennootschap A (geen personeel), met haar slechte dochter B (geen personeel) en haar goede dochter C (wel minstens vijf personeelsleden in het Vlaamse gewest). Stel nu dat de moedervennootschap op de vindingrijke idee komt om bijvoorbeeld de boekhoud- en facturatiewerkzaamheden van de groepsvennootschappen naar zich toe te trekken, en daarvoor uit haar goede dochtervennootschap (C) minstens vijf in het Vlaamse gewest tewerkgestelde werknemers overpompt naar de hoofdzetel van de vennootschapsgroep.

Het plaatje ziet er dan helemaal anders uit : men heeft dan een moedervennootschap die zelf aan de gestelde tewerkstellingsvoorwaarde voldoet ; en waarvan de aandelen wel tegen het verlaagd tarief kunnen worden vererfd. Ongeacht of haar dochtervennootschappen goede of slechte dochters zijn.

BEHOUD.

Dezelfde oplossing kan ook vennootschappen helpen die wel aan de tewerkstellingsvoorwaarde voldoen, maar waarvoor het behoud van de tewerkstellingsvoorwaarde moeilijkheden kan opleveren. Neem het voorbeeld van een vennootschap A die al gedurende verschillende jaren een honderdtal werknemers in het Vlaamse gewest tewerkstelt. Als de pater familias van deze vennootschap overlijdt, kunnen de aandelen worden vererfd met toepassing van slechts 3 % successierechten. Maar daarvoor is wel vereist dat de tewerkstelling nadien gedurende vijf jaar op hetzelfde niveau behouden blijft. Daalt het, dan gaat het verlaagd tarief verhoudingsgewijs verloren. Idem, als een aantal van deze werknemers nadien bijvoorbeeld niet langer in het Vlaamse gewest wordt tewerkgesteld, maar bijvoorbeeld wel in een winkel die in Brussel, in Wallonië, of in het buitenland wordt geopend.

PATER.

Allemaal problemen waarmee de pater familias zijn toekomstige erfgenamen niet wil opzadelen. De oplossing ligt ook hier weer voor de hand. Het volstaat dat de pater familias zijn vennootschap onderbrengt in een kleine holdingstructuur ; met boven zijn vennootschap een desnoods heel kleine moedervennootschap. En dat hij vijf werknemers in deze moedervennootschap stationeert. Die daar bijvoorbeeld ook weer de boekhouding doen voor de nieuwe vennootschap, en voor haar dochter. Of die daar een andere nuttige werkzaamheid verrichten.

SCHOMMELING.

Het voordeel is evident. De moedervennootschap voldoet dan aan de gestelde tewerkstellingsvoorwaarde ; en bijgevolg moet niet langer worden gekeken naar de peripetieën die zich afspelen bij de dochtervennootschap. De schommelingen die de dochter in haar werknemersbestand ondervindt, blijven buiten beschouwing. En of zij haar werknemers nog langer in het Vlaamse gewest, dan wel elders tewerkstelt, heeft ook geen belang meer. De tewerstellingsvoorwaarde wordt nu uitsluitend nog bekeken in hoofde van de moeder. Het volstaat dat men daar de tewerkstelling constant (en scrupuleus op vijf eenheden in het Vlaamse gewest) behoudt.

FOUT.

Het hoeft uiteraard geen betoog dat de fiscale wetgever in dit geval de Vlaamse decreetgever dergelijke redeneringen niet graag hoort. Vraag is alleen wie de fout begaat : hij die de wagenwijde lacunes in de wetgeving opneemt, of hij die ze rapporteert. Overigens is het niet ondergetekende die deze lacunes heeft opgemerkt. Zij werden genoteerd tijdens een onlangs georganiseerde lunchcauserie waarop Vlaams minister van Financiën Wivina Demeester (CVP) over de nieuwe successiebelasting aan de tand werd gevoeld. De aanwezigen kregen ter plekke te horen dat de beschreven constructies zouden kunnen worden bestreden met de algemene anti-misbruikbepaling die een tijdje geleden ook ten aanzien van de registratie- en successierechten werd ingevoerd. Probleem is alleen dat ook de belastingadministratie al zoveel maanden geleden heeft moeten toegeven dat deze anti-misbruikbepaling bij successierechten eigenlijk niet van toepassing is.

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content