Er is leven na de dood
1 november, Allerheiligen, is een hoogdag voor de begrafenissector. De een zijn dood is de ander zijn brood. Maar wat gebeurt er met de ander als de een niet meer sterft? y
Dames gehuld in zwarte sluiers volgen de lijkwagen die stapvoets het dorp doorkruist op weg naar de plaatselijke begraafplaats. Het tafereel is niet meer van deze tijd. Sterven en begraven worden, het is niet meer wat het geweest is. We doen het dan ook veel minder. In 2006 overleden 101.587 Belgen, in 2005 waren dat er nog 103.278. Rekening houdend met de stijgende levensverwachting ligt het aantal sterfgevallen mede door het klimaat en het uitblijven van de griep nog onder de verwachtingen. Als deze dalende trend aanhoudt – zoals wordt voorspeld voor de komende jaren – stevenen we af op sterftecijfers die het diepterecord van 100.000 bereiken.
Het idee dat het nooit slecht kan gaan met de begrafeniseconomie ‘omdat mensen altijd het leven laten’, gaat dus niet op. Guy Noppe, de voorzitter van de Koninklijke Beroepsvereniging van Aannemers van Begrafenissen (KBVAB) van Groot-Antwerpen, relativeert de problematiek: “Er zullen steeds families zijn die veel geld besteden aan een uitvaart.” Collega Bruno Quirijnen, ondervoorzitter van de Vlaamse Autonome Raad voor het Uitvaartwezen, gaat niet akkoord. “Het is niet langer zo dat wie bemiddeld is, kiest voor een dure uitvaart. Maar het moeilijkste in de sector is dat je altijd moet hollen of stilstaan. Je moet piekmomenten aankunnen, al is het soms heel kalm.” Een stijging met 10 % in het aantal sterfgevallen wordt verwacht tegen 2015.
Gelukkig hoeven begrafenisondernemers zich niet druk te maken over het groeiende aantal mensen dat een crematie verkiest – 44.339 in 2006 – want door de bijhorende administratie en het vervoer verdienen ze daar meer aan dan aan de klassieke begrafenis. Toch zijn de grote, geconcentreerd gelegen crematoria overheidseigendom en gaat de overheid door het voorzien van afscheidsruimtes of zalen voor koffietafels rechtstreeks de concurrentie aan met de begrafenisondernemers, die in dezelfde infrastructuur niet weinig investeren. “De politieke ideologie erachter is dat het chic staat om zulke grote crematoria te bouwen, maar de weinig verspreide ligging zorgt voor lange files voor de families die verplicht zijn naar dezelfde crematoria te gaan”, merkt Quirijnen op. “We zien liever meer kleinschalige crematoria verspreid over het land die investeren in grote aula’s. Daar is nood aan en begrafenisondernemers kunnen er moeilijk in investeren.” De gemeenten en intercommunales plannen momenteel verschillende nieuwe crematoria.
Transport uitbesteden
De grote investeringen die nodig zijn voor het opstarten van een begrafenisonderneming kunnen een drempel vormen voor jongeren die in het beroep willen stappen. Een uitvaartcentrum, dat zich tegenwoordig moet voorzien op minstens zestig bezoekers, kost gemakkelijk 1,5 miljoen euro. De lijkwagen, meestal ingevoerd uit de Verenigde Staten want niet verkrijgbaar op de Europese markt, komt op 100.000 euro, zelfs met de huidige wisselkoersen. En voor de winkelruimte tel je maandelijks 1500 euro neer. Jonge geïnteresseerden kiezen volgens Quirijnen de laatste jaren toch nog voor de begrafenissector. Wie als zelfstandige aan de slag gaat, verenigt zich wel vaker in vennootschappen om de investeringslasten te dragen.
Een van de opvallendste jonge leeuwen in de sector is Nick Thys. Hij startte bijna vijf jaar geleden met ADT Funeraire Diensten, dat zich specialiseert in het transport en de verzorging – wassen en aankleden – van overledenen voor begrafenisondernemers die weinig personeel hebben of niet over de middelen of kennis beschikken. De 27-jarige Thys werkt ondertussen met zes personeelsleden voor 52 klanten, of 10 % van de Vlaamse markt. “Het is een kleine wereld waar je maar moeilijk in komt. Voor de vele familiebedrijven was het een grote stap om diensten uit te besteden”, vertelt hij. De grote concurrent van ADT is het Mechelse BTR, maar Thys gunt hen het levenslicht. “Stoppen zij, dan kan ik het werk niet aan”, relativeert hij.
Begrafenisondernemers die de lijkenverzorging niet uitbesteden, werken meestal met vaste krachten. Freelancers inzetten is moeilijk, want de reglementering voor begrafenissen is, naast een Vlaams decreet, een gemeentelijke aangelegenheid. Tot ongenoegen van Quirijnen. De ondervoorzitter van de VARU ziet de autonomie liever teruggeschroefd, want “gemeenten behandelen de begrafenissector stiefmoederlijk. Er is geen algemeen overleg waardoor er geen vaste concessietarieven zijn en geen vaste regelgeving voor de tijdspanne waarin een overledene moet worden begraven.”
Geen koppelverkoop
Het zwaard van Damocles dat boven de sector hangt, ziet Quirijnen in de opkomst van de uitvaartverzekeraars (zie blz. 72). “Juridisch is het niet bewezen dat uitvaartverzekeraar Dela aan koppelverkoop doet. Ze helpen de nabestaanden met het regelen van de begrafenis en verwijzen hen door naar begrafenisondernemers die zijn aangesloten bij uitvaartgroep Sophia, die in hun portefeuille zit.” Ook Sophia ligt onder vuur. Begrafenisondernemers die besluiten hun zaak op te geven, kunnen weinig anders doen dan zich aan te sluiten bij de uitvaartgroep, waar velen onder hen principieel tegen zijn. De onderneming overlaten aan een kleine of nieuwe zelfstandige is niet makkelijk omdat de verkoopprijs meestal erg hoog ligt. “Velen hebben spijt dat ze opgingen in Sophia. Je wordt bediende in je eigen bedrijf”, weet een leverancier uit de sector.
De concurrentie komt niet alleen van Europese groepen. De grootste Belgische fabrikant van lijkkisten, Demaco, mag de groeiende concurrentie uit Azië dan niet vrezen (zie blz. 70) onder andere omdat het transport van kisten een dure zaak is omdat je grotendeels lucht vervoert, de producenten van grafzerken doen dat volgens Noppe van KBVAB beter wel. “De markt van de grafzerken is verdeeld onder vele kleine spelers, maar hoe lang nog?”, vraagt hij zich af. “De kans dat zij worden weggespeeld door China bestaat.”
Door Sjoukje Smedts
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier