“Elk procent loonsverhoging is er een te veel”

Trends enquêteerde vakbonden en werkgevers in zeven sectoren waar de sociale onderhandelingen begonnen zijn. De meeste bonden kunnen leven met de loonnorm van 5,4%. Maar over de verdere eenmaking van het arbeiders- en bediendestatuut en de uitbreiding van het tijdskrediet staan beide partijen lijnrecht tegenover elkaar.

Halfweg december 2002 bereikten de vakbonden en de werkgevers moeizaam een interprofessioneel akkoord. Het belangrijkste element daarvan was een indicatieve loonnorm van 5,4% voor de periode 2003-2004. Indicatief, want het mag ook meer of minder zijn. In februari 2003 zitten de sociale partners in de respectieve sectoren rond de tafel. De eisenbundels liggen grotendeels op tafel, hier en daar zijn al eerste verkennende gesprekken gevoerd.

De door Trends gecontacteerde werkgeversfederaties zijn het eens: voor loonstijgingen boven de 5,4% is er geen ruimte. En zelfs voor de 5,4% is er weinig enthousiasme. “In de huidige economische omstandigheden is 5,4% eigenlijk te hoog voor de textielsector,” zegt Fa Quix, algemeen directeur van de textielfederatie Febeltex. “Het is dan ook onze ambitie om daaronder te eindigen. Anders vrees ik voor jobverlies.”

Ook Paul Soete, algemeen directeur van Agoria, is zeer voorzichtig. Agoria leidt de onderhandelingen in de metaalsector en hoopt de loonstijging binnen een vork van 3,1% tot 5,4% te houden. “De rentabiliteit van de ondernemingen dreigt onder serieuze druk te komen. Daarom is elk procent er een te veel,” aldus Soete. “Nu, ik reken op de verantwoordelijkheidszin van de vakbonden. Ik denk niet dat we naar een conflictsituatie gaan.”

Guy Van Steertegem ( Febelhout) en Robert De Muelenaere ( Confederatie Bouw) zitten op dezelfde lijn. Van Steertegem: “In het verleden hebben de onderhandelingen in de hout- en meubelindustrie altijd geleid tot een sectorale loonnorm, die rekening houdt met de draagkracht van onze sector. Aangezien onze industrie heel arbeidsintensief is – met als gevolg een groter aandeel van de loonkosten in de toegevoegde waarde – is het logisch dat die sectorale loonnorm onder de interprofessionele norm moet liggen. Anders komt de werkgelegenheid zwaar onder druk.”

Ook de bouwsector heeft af te rekenen met de bijzonder zwakke conjunctuur: de beschikbare cijfers wijzen op een ononderbroken daling van de activiteit sinds het derde kwartaal van 2001. “Dat is dus al achttien maanden,” zucht Robert De Muelenaere. “Bovendien volgt onze sector een andere koers. Terwijl een deel van de economie tekenen van herstel vertoont, blijven wij terrein verliezen. Voor 2003 is er dus zeer weinig ruimte.”

Metaalsector blijft richtinggevend

Traditioneel is de metaalsector richtinggevend voor de onderhandelingen in de andere sectoren. De werkgevers kijken dan ook met veel interesse naar de standpunten die de metaalvakbonden innemen. En die lijken hoopgevend.

Herwig Jorissen, voorzitter van de CMB, de socialistische metaalcentrale, stelde nog tijdens de interprofessionele onderhandelingen dat de loonnorm van 6% – zoals die verdedigd werd door onder meer ABVV-voorzitster Mia De Vits- geen fetisj was. 5,5% was economisch verantwoord. Zowel CMB als ACV Metaal zeggen nu dat een loonstijging boven de 5,4% “weinig realistisch is gezien de huidige economische situatie”.

Over de mogelijkheid van een lagere loonstijging spreken de beide vakbonden zich niet uit. Tony Janssen, voorzitter van ACV Metaal, beklemtoont wel dat het een klassieke onderhandeling wordt van koopkracht boven de index, en dus geen sluitende all-in-formule. CMB is bereid de klemtoon op 2004 te leggen (en dus een bescheiden verhoging te aanvaarden in 2003, zoals dat gevraagd wordt in het interprofessioneel akkoord). CMB maakt dat wel afhankelijk van “de vooruitgang rond andere thema’s in het overleg.” Ook voor ACV Metaal is dit onderhandelingsmaterie.

In de chemie zijn de arbeidersvakbonden (traditioneel) minder soepel. Voor ACV Energie Chemie is 5,4% “onvoldoende”. Toch wil de vakbond rekening houden met een lagere loonstijging in bepaalde subsectoren of ondernemingen, “wegens de economische realiteit”. Ook een spreiding met de klemtoon op 2004 wordt overwogen. ACV Bouw en Industrie (die voor de arbeiders de onderhandelingen in de hout-, bouw- en grafische sectoren overkoepelt) streeft naar “een maximale invulling van de loonnorm”. Net als de socialistische Algemene Centrale in de bouwsector.

In de textielsector lijken de standpunten scherper te liggen. ACV Textura heeft een enquête gehouden bij zijn leden. 77,2% heeft koopkracht aangehaald als dé topprioriteit. En, zegt de centrale: “Aangezien de norm van 5,4% indicatief is, zullen wij wat de loonstijging betreft niet onderhandelen naar het cijfer van 5,4%, maar rekening houden met het geheel van onze eisenbundel, met de verwachtingen van onze leden en met de sociaal-economische realiteit,” Jan Challaerts, nationaal secretaris van ACV Textura. Maar een loonstijging lager dan 5,4% kan het “moeilijk aanvaarden”. ACV Textura mikt ook op een evenredige spreiding.

Ook Donald Wittevrongel, voorzitter van ABVV Textiel, Kleding en Diamant, zegt geen boodschap te hebben aan de loonnorm. “We onderhandelen op basis van onze eisenbundel. De wetgeving op het concurrentievermogen zou in ieders belang best zo snel mogelijk afgevoerd worden, want ze werkt contraproductief.” Het beloven net als de voorgaande jaren geen gemakkelijke onderhandelingen te worden in de textielsector. Fa Quix (Febeltex) is zich daarvan bewust. “Kunnen we lager gaan dan 5,4%? Dat weten we niet. Alles hangt af van de sfeer waarin het sectorale CAO-overleg verloopt.”

De heilige koe van de index

Steeds opnieuw trachten de werkgevers de automatische loonindexering op de agenda te zetten. Maar aanpassingen aan dat systeem zijn voor de vakbonden helemaal geen onderhandelingsmaterie. In de metaalsector is er trouwens al sinds 1997 een vaste jaarlijkse indexaanpassing op 1 juli, in plaats van de klassieke indexaanpassing na overschrijding van de spilindex. In de chemische, grafische en houtsector is het no pasaran. In het textiel wordt dit “onbespreekbaar” en “een breekpunt” genoemd. Opvallend is het antwoord dat ACV Bouw en Industrie geeft voor de houtsector: aanpassingen aan de automatische indexering zijn daar “onderhandelingsmaterie”. Zijn socialistische evenknie (de Algemene Centrale) stapt helemaal niet mee in dit scenario.

Agoria is er zich van bewust dat een frontale aanval op het systeem – uniek in Europa – niet mogelijk is. “Maar kleine correcties sluit ik niet uit,” klinkt het bij Paul Soete. Febeltex van zijn kant blijft zich verzetten tegen de automatische indexering van de lonen. Quix: “De vakbonden beginnen daardoor pas te onderhandelen boven op de index, terwijl de bedrijven die indexering toch ook nog moeten terugverdienen in de markt.”

Tijdskrediet wordt strijdpunt

Loonstijgingen zijn natuurlijk niet het enige thema dat tijdens het sectorale overleg wordt aangekaart. De toepassing van het tijdskrediet staat ook hoog op de agenda. Een gevoelige materie, want hier staan werkgevers en vakbonden diametraal tegenover elkaar. Alle geënquêteerde centrales eisen een verruiming van het tijdskrediet. Voor iedereen is de verhoging – in de textielsector zelfs de afschaffing – van de ‘5%-drempel’ een strijdpunt (in een onderneming kunnen niet meer dan 5% van de werknemers tijdskrediet uitoefenen).

Voor alle bonden moeten de vijftigplussers buiten die drempelregeling vallen. Sommigen willen de periode van tijdskrediet over de hele loopbaan optrekken van drie naar vijf jaar. ACV Voeding wil ook het recht op tijdskrediet in ondernemingen met minder dan tien werknemers.

De werkgevers van hun kant steigeren wanneer geopperd wordt om het gebruik van het tijdskrediet te verruimen. “Ik denk dat niemand tevreden is over het huidige systeem,” zegt Paul Soete. “Op interprofessioneel vlak zijn er geen stappen gezet om tot een wijziging over te gaan. Nochtans denk ik dat er bepaalde aspecten herbekeken kunnen worden, zeker qua flexibiliteit.”

Een vaak gehoord punt van kritiek is dat het tijdskrediet in productiebedrijven een bron van rigiditeit is. Het is om arbeidsorganisatorische redenen heel moeilijk toepasbaar, zeker bij ploegenarbeid. “Een verdere uitbreiding van het systeem zou in veel gevallen voor problemen zorgen,” voorspelt Guy Van Steertegem van Febelhout. “Meer tijdskrediet gaat trouwens lijnrecht in tegen de noodzaak om in België tot een grotere arbeidsparticipatie te komen, zoals de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ( Oeso) vraagt. We moeten gaan beseffen dat we crisissen niet kunnen overwinnen door minder te werken, maar net door ons meer in te zetten.”

De Confederatie Bouw vindt het dan weer jammer dat het tijdskrediet mechanismen heeft ingevoerd die niet aangepast zijn aan de realiteit van de arbeidsorganisatie op bouwplaatsen. Daarom wordt binnen die sector naar alternatieven gezocht, zoals het toespitsen van het tijdskrediet op de beëindiging van de loopbaan, in de vorm van extra rustdagen vanaf 58 jaar.

Geen eenheidsstatuut arbeiders-bedienden

De verdere eenmaking van het arbeiders- en bediendestatuut wordt een ander heikel punt in de onderhandelingen. In alle sectoren is de volledige afschaffing van de carenzdag een belangrijk onderhandelingspunt. Carenzdagen zijn de eerste dagen van het ziekteverlof die voor arbeiders niet worden betaald. De socialistische metaalcentrale CMB maakt daar een breekpunt van. “Voor ons is dit een cruciaal thema. Alle verdere stappen zijn welkom en noodzakelijk, maar kunnen niet meer aangerekend worden op de koopkracht van de arbeiders,” aldus Jorissen. “In deze onderhandelingsronde kan bijgevolg de betaling van twee carenzdagen een bijkomende stap zijn, op voorwaarde dat de kosten niet aangerekend worden op de loonmarge.”

De vakbonden zitten echter niet op dezelfde lijn. ACV Metaal verkiest de oplossing van dit probleem via het interprofessionele niveau – wat niet belet dat ook ACV Metaal over de betaling van carenzdagen wil praten. De werkgevers zullen zeker van deze onenigheid trachten te profiteren om zo weinig mogelijk toe te geven.

De werkgevers staan immers niet te springen voor een verdere eenmaking van het arbeiders- en bediendestatuut. Eigenlijk hadden ze verwacht dat er op dat vlak op interprofessioneel niveau een overeenkomst uit de bus zou komen. Paul Soete: “In de metaalsector hebben we al stappen gezet in de richting van een gelijk statuut voor arbeiders en bedienden. Ik denk daarbij aan voorstellen over langere opzegtermijnen voor arbeiders en bovenwettelijke voordelen die normaal gezien alleen voor bedienden gelden.”

Over het algemeen blijven de werkgevers tegenstanders van een eenmaking van het systeem. Zeker in de bouwsector, waar negen op de tien werknemers arbeiders zijn. Elke zogenaamde verbetering van het arbeidersstatuut kost geld, is daar de kritiek. Bovendien zou een eenheidsstatuut de concurrentiepositie van de industriële bedrijven verder in gevaar brengen.

De kloof tussen de werkgevers en de vakbonden lijkt dus erg groot op dit terrein, net zoals op het vlak van het tijdskrediet. Er valt voor te vrezen dat een impasse in deze twee dossiers de meer gematigde houding over de loonstijging kan aantasten. Het worden hoe dan ook moeilijke onderhandelingen.

Guido Muelenaer, Alain Mouton [{ssquf}]

guido.muelenaer@trends.be

Zowel CMB als ACV Metaal vinden een loonstijging boven de 5,4% weinig realistisch gezien de huidige economische situatie.

De kloof tussen de werkgevers en de vakbonden lijkt vooral groot voor het eenheidsstatuut en het tijdskrediet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content