“Een pot mayonaise neuken kan grote kunst zijn”

Dave Mestdach Chef film van Knack Focus

Kunstfilosoof en topbankier, het is en blijft een vreemde combinatie. Maar niet voor Paul Tanghe: de bestuurder van de Cera Holding publiceerde onlangs zelfs een boek over de zin en onzin van hedendaagse kunst.

PaulTanghe studeerde rechten en economie om vanaf 1968 in het bedrijfsleven te belanden en zich gestaag op te werken tot de top van de financiële sector in België. Tot daar het vrij conventionele cv van een man die tegenwoordig al een tijdje aan het hoofd staat van de Cera Holding.

Maar er is meer. In de jaren zestig reisde Tanghe als student geregeld af naar Parijs om er in rokerige jazzclubs gezellig te keuvelen met innoverende intellectuelen als FrançoisTruffaut, JeanLucGodard, JeanPaulSartre en MarcelCamus. En in 1967 werkte hij zelfs een jaar als tentoonstellingscoördinator in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten (PSK). Hij hield er, behalve de vriendschap van conceptueel kunstenaar MarcelBroodthaers, vooral een kater aan over. Enkele jaren geleden schreef Tanghe zich opnieuw in aan de universiteit van Leuven om, naast zijn dagtaak als bankier, een diploma filosofie te behalen en een dissertatie over de antiformele esthetica van RobertMorris te schrijven.

Het moge duidelijk zijn: Tanghe weet waarover hij het heeft als hij de hedendaagse kunst op de rooster legt en zijn kritische bevindingen neerpent in het bij Lannoo uitgegeven boek ‘Toeternitoe’.

Vraag blijft echter: wat drijft een topbankier om een boek over hedendaagse kunst te schrijven? Meneer Tanghe?

PAUL TANGHE (CERA HOLDING/KUNSTFILOSOOF). “Indertijd schreef ik al filmkritieken voor het Leuvense universiteitsblad Universitas, wat me af en toe problemen met de rector bezorgde omdat ik mijn medestudenten films aanbeval die niet door de katholieke censuur van weleer konden. Dat rebelse en die passie voor kunst zit er met andere woorden al van jongs af in. Veel mensen dachten indertijd zelfs dat ik cineast ging worden, maar zover is het nooit gekomen.”

TANGHE. “Nee, hoor. Ik heb mijn kunstpassie en mijn non-conformisme altijd probleemloos kunnen integreren in mijn beroepsleven als zakenman. Ik heb ook altijd al iets schizofreens gehad: aan de ene kant is er die intellectuele drift naar het esthetische, aan de andere kant ben ik ook een rationeel en strikt georganiseerd denker. Die twee zijn nooit met elkaar in conflict gekomen. Integendeel: ze hebben elkaar altijd aangevuld en verdiept. De logica van de kunstwereld hoeft niet per definitie te botsen met die van de zakenwereld. Tenslotte heb ik toch een vrij aardige carrière achter de rug.”

Maar u bent al die tijd wel actief bij het kunstleven betrokken gebleven?

TANGHE. “Ja. Ik heb tijdens mijn zakelijke carrière zelfs antropologische studies gedaan van niet-westerse culturen. Al mijn vrije tijd ging eraan op. En ook nu nog zie ik er geenszins tegenop om naar Londen of Parijs te trekken als er een tentoonstelling is die me interesseert.”

En die geestdrift leidde uiteindelijk tot een boek?

TANGHE. “Alles wat ik over de jaren heb bestudeerd, al de indrukken, het enthousiasme en de frustratie over hedendaagse kunst hebben me bezwangerd met bepaalde ideeën die ik uiteindelijk wel kwijt moest. Vandaar dat ik ‘Toeternitoe’ heb geschreven. De hedendaagse kunst is in zekere zin het product geworden van onze westerse kapitalistische samenleving. En dat zorgt voor verschraling. Ik wil daarmee de hele globalisering niet ten kwade duiden, maar ik stel wel vast dat ze in Afrika niet de minste behoefte hebben aan conceptuele kunst. En dat durven ze binnen het strikt westers georiënteerde kunstwereldje wel eens vergeten.”

U bent ook initiatiefnemer van de Cera Foundation?

TANGHE. “Klopt. Begin jaren negentig hadden we hier een verbouwing. Aan mij werd gevraagd of ik de gebouwen kon versieren. Op die manier kon ik zelf weer actief in de kunstscène stappen en dat heeft me deugd gedaan. We hebben voor een soort mecenaat geopteerd waarmee we kunstenaars actief steunen, met een mooie collectie en een reeks publicaties in de Ludion-reeks als gevolg.”

Nogal wat bedrijven investeren in kunst, maar niet altijd vanuit een ethische of esthetische motivatie. Witwaspraktijken gaan bijna per definitie samen met kunstmecenaat.

TANGHE. ( lacht) “Misschien, maar dat is toch wel te cynisch. De meeste bedrijven beschouwen het als een belegging. En ik moet toegeven dat ook ik geen abstractie kan maken van mijn taak als belegger. Dergelijke kapitalistische motieven zijn trouwens gunstig voor de kunstwereld. Al het geld dat naar de culturele sector stroomt, is welbesteed. Het beheren, stimuleren en promoten van een cultuurpatrimonium is niet alleen de taak van de overheid. Het is een verantwoordelijkheid die we met ons allen moeten delen. Alleen jammer dat de kwaliteit van een bedrijfscollectie nog te veel afhangt van de smaak van de topman. Nee, ik noem geen namen.”

Wat is uw artistieke credo dan?

TANGHE. “Ik ondervind dat er een crisis heerst binnen de hedendaagse kunstbeschouwing. Veel mensen bezien hedendaagse kunst als georchestreerde waanzin. Dat komt omdat ze zich nog steeds niet met MarcelDuchamp hebben kunnen verzoenen. Die stelde dat zelfs een ordinair object als kunst kan gelden en dat de individuele relatie tussen subject en object veel belangrijker is dan het vakmanschap dat aan dat object ten grondslag ligt.

“Ga maar na: met een schilderij van Picasso hebben weinig mensen problemen. Maar als ze de koperen vloerplaten van CarlAndre zien, is de opmerking ‘dat kan ik ook’ meestal het eerste wat je hoort. En dat klopt natuurlijk, maar het doet niet ter zake. Het gaat over de zoektocht naar een sublieme ervaring. En je hoeft niet over een universitair diploma te beschikken om die te vinden. Zoals ik zelf merk als ik met leken een tentoonstelling bezoek. Wat duiding geven bij het begrippenapparaat waarvan hedendaagse kunst zich bedient, is vaak voldoende. Finaliter ligt de waarheid en de schoonheid in het oog van de beschouwer, maar dat betekent niet dat er geen universele, niet-contextgebonden schoonheid meer te ontdekken valt.

“Kunst ontstaat wanneer het je beroert. En dat laatste heeft met je individuele instelling te maken. Zelf kan ik een performance van Paul McCarthy, die bijvoorbeeld een pot mayonaise neukt, alvast als grote kunst beschouwen. Omdat het me shockeert, omdat het me intrigeert, tot nadenken stemt en omdat het me raakt.”

U gaat in uw boek fel tekeer tegen het populisme, tegen de attitude van: ‘kijk, daar heb je die gekken weer’.

TANGHE. “Op alle niveaus. Wie weigert na te denken of zich open te stellen, heeft niet het recht om te oordelen. Toch blijft het inherent aan ons maatschappelijk bestel. Wie dagelijks acht uur aan de band staat, heeft ‘s avonds allicht geen zin in performancekunst. Dat kan ik heel goed begrijpen. Daar mag je niet hautain over doen. Tegelijk stoort het me wel dat veel musea in de massacultuur meegaan. Een museum is geen pretpark en het is niet omdat je veel volk over de vloer krijgt dat je met iets zinvols bezig bent. Het populariseren van kunst heeft niks te maken met het degraderen van kunst tot entertainment. Ik kijk ook wel eens naar soaps, maar van een museum verwacht ik meer. Zo kwam ik onlangs nog in het Smak, waar overigens heel goeie dingen gebeuren, en ik zag daar zo’n kermisrups… tja.”

Jan Hoet wordt vaak getypeerd als de man die zijn volk kunst leerde kijken.

TANGHE. “Vanuit de bedrijfsratio wordt Jan Hoet vaak laatdunkend afgeschilderd als een geniale gek. Maar ik heb veel respect voor die man. Wat hij met beperkte middelen heeft bereikt, is grandioos. En een voorbeeld voor veel ondernemers. Hij heeft met kennis van zaken het debat op gang getrokken en van debatteren is nooit iemand slechter geworden. Gelukkig merk ik dat musea als het Smak en het Muhka steeds meer kunnen bogen op een brede waaier aan bedrijven die hen steunen.”

En u vindt dat ook de taak van de ondernemers?

TANGHE. “Zover durf ik te gaan. Het is een vorm van duurzaam ondernemen. Een bedrijf staat in een maatschappij en kunst biedt daar een reflectie op. En het blijft een goeie belegging natuurlijk.”

Dave Mestdach

In de jaren zestig reisde Paul Tanghe geregeld naar Parijs om er te keuvelen met François Truffaut, Jean-Luc Godard, Jean-Paul Sartre en Marcel Camus.

“Wie dagelijks acht uur aan de band staat, heeft ‘s avonds allicht geen zin in performancekunst. Dat kan ik heel goed begrijpen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content