Een ongrondwettige staatshervorming
Acht jaar na datum verklaart het Grondwettelijk Hof een fiscaal onderdeel van de zesde staatshervorming ongrondwettig. In 2014 werden door die hervorming de laatste uitgaven die fiscaal aftrekbaar waren van het inkomen, omgezet in belastingverminderingen. Zo ook de woonbonus, initieel een federale ‘aftrek voor enige en eigen woning’. De staatshervorming maakte de gewesten bevoegd voor de eigen woning die men zelf betrekt. De woonbonusaftrek werd noodgedwongen een woonbonusvermindering omdat de gewesten niet mogen raken aan het belastbaar inkomen van een belastingplichtige en dus geen ‘aftrekken’ van dat inkomen mogen toekennen, maar enkel belastingkredieten en -verminderingen.
De omzetting van een aftrek met een voordeel van 50 procent in een vermindering tegen 50 procent lijkt fiscaal neutraal, maar is dat niet.
Een aftrek vermindert het inkomen. Op dat verminderde inkomen wordt de belasting berekend. Een belastingvermindering laat het inkomen ongemoeid en vermindert enkel de belasting berekend op het hogere inkomen. De omzetting van een aftrek met een voordeel van 50 procent in een vermindering tegen 50 procent lijkt fiscaal neutraal, maar is dat niet. Of zoals ik acht jaar geleden al stelde: ‘De vervanging van een aftrek door een belastingvermindering verhoogt het belastbaar inkomen in de belastingberekening, terwijl het reële inkomen niet toeneemt. En laat het belastbaar inkomen nu net het criterium zijn voor de toekenning van allerlei sociale voordelen’. Denk bijvoorbeeld aan tegemoetkomingen voor gehandicapten, diverse bouw- en schoolpremies, studietoelagen. Hierdoor kan een ogenschijnlijk fiscaal neutrale omzetting van een aftrekbare uitgave in een belastingvermindering toch in een fors financieel verlies resulteren.
Dat ondervond een vrouw die haar tegemoetkoming voor haar handicap drastisch zag terugvallen, omdat het belastbaar inkomen op haar aanslagbiljet, door de omzetting van haar woonbonusaftrek in een vermindering, met enkele duizenden euro’s steeg, terwijl haar reële inkomen ongewijzigd bleef. Door die fictieve inkomensverhoging voldeed zij niet langer aan de voorwaarden voor haar vroegere hogere tegemoetkoming. Zij trok naar de rechtbank. Die legde haar zaak voor aan het Grondwettelijk Hof dat vorige week uitspraak deed.
Het Hof geeft haar gelijk. Het verlies van haar tegemoetkoming als gevolg van de formele omzetting van de woonbonusaftrek in een belastingvermindering, doet op een onverantwoorde wijze afbreuk aan haar sociale grondrechten. Die omzetting is dan ook ongrondwettig, maar enkel voor zover haar financieel verlies niet werd opgevangen door een versoepeling van de inkomenscriteria voor de toekenning van tegemoetkomingen voor gehandicapten, wat niet was gebeurd.
De fiscus komt hiermee in een lastig parket. De ongrondwettige bepaling die de aftrek omzet in een vermindering, mag niet langer worden toegepast als de nadelige financiële gevolgen ervan voor personen met een handicap en hun tegemoetkomingen niet voldoende zijn opgevangen. In feite moet voor de vrouw de belasting opnieuw worden berekend alsof de woonbonus nog altijd een aftrek is die het belastbaar inkomen verlaagt. Niet enkel voor haar, maar voor alle personen in een gelijkaardige situatie, die door de omzetting van de woonbonusaftrek in een vermindering, sociale toelagen verloren zagen gaan en die kunnen aantonen dat hierdoor hun ‘beschermingsniveau inzake sociale grondrechten’ aanzienlijk verminderd is. De federale, maar vaak ook regionale regelgeving die het belastbaar inkomen als toekenningscriterium hanteert voor parafiscale toelagen en premies, alsnog versoepelen zodat het financieel verlies ongedaan wordt gemaakt, is ook een mogelijkheid. Maar dat overstijgt het zuiver fiscale. Bovendien is het voor de fiscus zo goed als onmogelijk alle benadeelden te identificeren, waardoor de bal de facto in hun kamp ligt.
De auteur is fiscalist bij Wolters Kluwer
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier