Een catastrofe van een wagen
Aan het begin van de negentiende eeuw verwierp een filosofieprofessor aan het Londense University College de idee dat mensen tegen een hoge snelheid per trein zouden kunnen rijden, “omdat de passagiers niet in staat zullen zijn om te ademen en door verstikking zullen sterven.” Een andere wetenschapper uit die tijd waagde zich aan de volgende sombere voorspelling: “Elk algemeen systeem om reizigers te vervoeren tegen een snelheid van meer dan tien mijl per uur is hoogst onwaarschijnlijk”. Het snelheidsrecord te land staat momenteel op 1228 kilometer per uur en de samenleving blijkt nog altijd normaal te ademen.
Toen aan het einde van de negentiende eeuw de auto zijn opwachting maakte, werden de voorspellers zo in verwarring gebracht dat ze het er zelfs niet eens over konden worden hoe een auto er moest uitzien, laat staan hoe snel hij kon rijden. Sommigen voerden aan dat een wagen zonder meer acht wielen moest hebben, anderen hielden het bij vier en nog anderen vonden drie voldoende. Een auto diende aangedreven te worden door stoom. Hij moest oplichten in het donker. Hij moest kunnen vliegen…
Gelukkig heeft de geschiedenis ons ook heel wat fraaie vormen nagelaten, gaande van de Duesenberg Derham tot de Dodge Viper. Maar, misschien even gelukkig, leverde ze ook een aantal echte stinkerds op die de vraag doet rijzen: waar waren ze in godsnaam mee bezig? Het zijn die wagens die we hier willen huldigen.
De belle époque
Aanvankelijk bestond er maar één regel om een auto te ontwerpen: je tekent een paard en kar en gomt vervolgens het paard weg. Vanaf dat punt kon je dan alles doen wat je te binnen schoot.
Maar nagenoeg onmiddellijk ontstonden er twee creatieve scholen. De ene bestond uit ingenieurs die zich toespitsten op functionaliteit, de andere beschouwde de auto in de eerste plaats als een nieuwe kunstvorm. In een paar zeldzame gevallen werkten beide scholen zelfs samen om dezelfde wagen te verknoeien, zoals bij de Brooke uit 1911. De zwanenogen lichtten op in het donker en de uitlaatgassen werden door een fluitje in de bek geleid. Waarschijnlijk was dat al voldoende om elke man achter het stuur in zijn mannelijkheid te bevestigen.
De jaren ’20
“Het prachtige aan de jaren twintig is dat de consumenten voor het eerst een relatie aangingen met die nieuwe machine,” zegt Joseph Corn, docent geschiedenis aan de Universiteit van Stanford en medeauteur van het verrukkelijke boek Yesterday’s Tomorrows: Past Visions of the American Future. “Plots waren er een heleboel zaken die van een auto verwacht werden.”
In die jaren twintig kon iemand een onderstel kopen van de ene of de andere fabrikant en het naar een carrosseriebouwer sturen – uiteindelijk zouden dat er tientallen worden – die het vervolgens uitrustte met een op maat gemaakt koetswerk.
Een van de meest notoire blindgangers van dat decennium was de Rumpler uit 1921. Hij zag eruit als een gevleugelde badkuip, iets wat een kind zonder ouderlijk toezicht zou kunnen hebben getekend. Een welwillende uitleg voor de mislukking van die auto zou kunnen zijn dat hij voor de smaak van het brede publiek te progressief was. Zijn futuristisch uiterlijk bleek echter perfect voor filmregisseur Fritz Lang, die in 1926 Rumplers gebruikte in zijn klassieke stomme film Metropolis.
De jaren ’30
Een tijdlang vormde de Futurama-tentoonstelling in het paviljoen van General Motors op de Wereldtentoonstelling van 1939 zowat de kathedraal van het technologisch utopisme. En of die jongens graag predikten over auto’s… De zieners voorspelden nieuwe ‘supersnelwegen’, waaronder ook eentje bovenop de Chinese Muur. Ze beweerden ten stelligste dat tegen 1960 een auto nog maar amper 200 dollar zou kosten en dat hij een achteraan geplaatste dieselmotor zou hebben.
En, uiteraard, zou hij ontworpen worden in de vorm van een traan. De traan was de geliefkoosde vorm van de art deco uit de jaren dertig. Zoals de bol dat was voor de oude Grieken, was het een ideale vorm. Materialen konden omheen sjablonen gebogen worden, waardoor een gestroomlijnde vorm ontstond die er zuiver, naadloos en puur uitzag.
De decorontwerper en technologische ziener Norman Bel Geddes verzon zo’n traanvormige auto die, zo dacht hij, de Amerikaanse kopers probleemloos zou aantrekken. De Model Car 9 zag eruit als een kruising tussen een rugbybal en een zetpil. De bedoeling was om verschillende passagiers onder te brengen in een geklimatiseerde woonkamer, waar ze magazines konden lezen, naar muziek luisteren of het landschap bewonderen.
Er waren echter een paar probleempjes: het vrij primitieve glas en het plastic van de jaren dertig konden niet gebogen worden om ruiten te maken die het uitzicht van de bestuurder niet gruwelijk misvormden. Model 9 had ook een verticale ‘stabiliseringsvin’, die waarschijnlijk een averechts effect gehad zou hebben en de wagen bij hevige wind zijdelings over de prairie gejaagd zou hebben. Uiteindelijk schrokken de investeerders terug voor de kostprijs van de auto en werd hij nooit gebouwd.
Het nec plus ultra van het traandesign was echter de Dymaxion Car van Buckminister Fuller: een gladde, driewielige stationcar in de vorm van een watermeloen, die – zo dacht de ontwerper – mettertijd zou kunnen worden uitgebouwd tot een ‘omnimedium’ dat niet alleen zou kunnen rijden, maar ook varen en vliegen. Op de eerste prototypes werd de rol van de achterruit overgenomen door een breedhoek-achteruitkijkperiscoop.
De Dymaxion had het wellicht kunnen halen, ware het niet dat een van de prototypes in 1933 crashte aan de toegangspoort van – of all places – de tentoonstelling Century of Progress in Chicago. De chauffeur werd daarbij gedood en het publiek keerde het ‘wangedrocht’ de rug toe.
De jaren ’40
Gegeven de boodschap uit de jaren dertig dat de sierlijke traanvorm een blijver zou worden, is het verwonderlijk dat het meest succesvolle design van de jaren veertig een vierkante doos was: de jeep. De Tweede Wereldoorlog legde de dadendrang van de Amerikaanse autodesigners grotendeels aan banden, maar toen duizenden GI’s naar huis kwamen met een zekere vliegervaring duurde het niet lang voor de profeten – opnieuw – op de proppen kwamen met “wijkluchthaventjes” en de notie “een vliegtuig in elke garage”. De Fulton Airphibian uit 1946 was volgens de advertenties zo makkelijk om te bouwen van een auto tot een vliegtuig dat een vrouw het op haar eentje kon op vijf minuten tijd.
Maar het vliegtuig voor de man of vrouw in de straat kwam nooit van de grond. “Ingenieurs houden ervan een concept op te peppen,” zegt Leslie Kendall, curator van het Petersen Automotive Museum in Los Angeles. “Ze dachten: hemeltje, als het in twee dimensies gaat, waarom zouden we een auto niet in drie dimensies aan het werk kunnen zetten? Maar mensen hebben al moeite genoeg met twee dimensies.”
De jaren ’50
Als er één gouden tijdperk was voor de Amerikaanse autodesignsector, dan waren het wel de spilzieke jaren vijftig. Straalvliegtuigen en raketten vormden de inspiratie voor vleugels en vinnen op ‘droomwagens’ met krachtige, optimistische namen als Strato Streak, Golden Rocket en La Galaxie. In de studio’s van alle belangrijke autoconstructeurs vlogen de blauwdrukken de deur uit. Sommige daarvan waren puur geniaal, andere gewoon klunzig.
“De Dodge La Femme was een poging om terug te keren naar het rollenpatroon van voor de oorlog,” zegt Stanford-historicus Corn. “Die wagen was niet alleen tweekleurig maar zelfs driekleurig: crème, roze en purper. Er zaten bagage- en lipstickaccessoires in en het was dan ook duidelijk een auto die bedoeld was voor dames, maar hij ging uit als een nachtkaars.”
De auto waarvan we evenwel het gelukkigst zijn dat hij niet de supersnelweg van morgen gehaald heeft, is de Ford Nucleon. Het publiek van de jaren vijftig was in de ban van de notie van goedkope nucleaire energie die ‘te goedkoop was om te meten’ en wist ofwel niets af van de risico’s of begreep ze niet. Ford stelde zich voor dat de wegen van de natie zouden zoemen van met atoomkracht aangedreven wagens met een nucleaire kern achteraan ingebouwd waar normaal gezien het reservewiel zit. De jaren vijftig voorspelden ook de zetelverwarmers, de schuifdaken en de airbags. Maar als je ooit in aanrijding kwam met een Nucleon, had je die airbags allicht niet meer nodig.
De jaren ’60
Tijdens de jaren zestig werd een groot aantal van de thema’s uit de jaren vijftig gewoon doorgetrokken. De auto’s begonnen er steeds ruimtevaartachtiger uit te zien: turbinevormige achterlichten, stuurknuppels in plaats van stuurwielen, bumpers met neuskegels enzovoort. Er waren in die periode van valse ruimtevaart heel wat eigenwijze concepten, maar de erepalm van het decennium moet toch gaan naar het primitieve wezen dat gecreëerd werd om af te dalen naar de primordiale diepte: de Amphicar.
De Amphicar was een licht landingsvaartuig, dat voor het eerst ontworpen werd door een Duits ingenieur tijdens de Tweede Wereldoorlog om soldaten over kalme (zeer kalme) rivieren en stromen te brengen. Het concept verliet echter nooit de tekentafel. Tenminste, niet tot in de jaren zestig, toen de Schwimmenwagen, zoals hij dan genoemd werd, uitgroeide tot het halfgare – Kapitein Zeppos – vrijetijdsvoertuig van dat decennium. Het bezat een Engelse motor, kon 105 km/u. halen op de weg en 6,5 knopen in het water en was ongunstig bekend om in beide gevallen te lijden aan oververhitting. Het systeem om de voorwielen te gebruiken om met de wagen in het water te navigeren was een ramp en maakte het zo goed als onmogelijk om de auto onder controle te houden. En aangezien beide propellers in dezelfde richting draaiden, had de wagen de neiging om in cirkeltjes te varen. De fabrikant ervan ging dan ook met man en muis ten onder in 1968.
De jaren ’70
Gesteund door het ijzingwekkende denkbeeld van de jaren zeventig dat de olievoorraden snel uitgeput zouden geraken (wat niet het geval was), werden de Amerikaanse regelgevers van de ene dag op de andere de facto designers en schiepen ze wat William Porter “het verloren decennium” noemt. “Sommige van de resultaten waren afschuwelijk,” zegt Porter. “Geweldige rubberen bumpers die neerhingen van de uiteinden van de wagen en dergelijke dingen meer. Allemaal afschuwelijke, afgrijselijke dingen.”
Het ironische is dat één wagen die poogde een baken te vormen in de – voor het overige – duistere jaren zeventig ook uitgroeide tot het grootste fiasco van dat decennium: de Bricklin (genoemd naar zijn ontwerper, Malcolm Bricklin). Het grootste probleem hier zat in zijn naar boven openklappende portieren. De mensen wilden die gewoon niet. Bovendien lieten ze water door als het regende en maakten de klanten zich zorgen over hoe ze de elektrisch bediende deuren open zouden krijgen als de batterij uitviel en er nog passagiers in de wagen zaten.
De jaren ’80 en ’90
Als u een beknopte geschiedenis wil van de verdere ontwikkeling van het autodesign tijdens de jaren tachtig en negentig, volstaat het om naar het venster te stappen en uw oprit gade te slaan. Er bestaat immers een grote kans dat u ofwel een koekjesdoos op wielen bezit (uit de jaren tachtig) of iets dat gelijkt op een stukje Dove-zeep (uit de jaren negentig).
Het is misschien wel kenmerkend voor dit decennium van de eenheidsworst dat de enige auto die er een beetje uitsprong de Yugo was, een gedrocht in aluminiumfolie met de technologische verfijning van een groentesnijder uit de tv-boetiek. We besparen u de grappen over de Yugo, tenzij misschien deze: de man die ons de Yugo bezorgde, was niemand minder dan Malcolm Bricklin. Twee flops in een eeuw, een prestatie de eregalerij waardig.
Het déjà vu van de toekomst
Van al de termen die gebruikt worden om de heersende trends in autodesign te omschrijven – ‘postmodernisme’, ‘erfgoeddesign’ – is degene die het meest weerzin oproept allicht ‘retro-futuristisch’. Definitie: de oprechte maar inspiratieloze toepassing van een science-fictionfaçade op klassieke voertuigen uit het verleden.
Voorbeeld daarvan zijn de ultramoderne Audi TT, die eruit ziet als een klassieke racewagen uit de jaren dertig, of de Chrysler PT Cruiser, die gelijkt op een geüpdatete hotrod uit de jaren vijftig. Ook de nieuwe Mini voor de ‘haut monde’ is niet veel meer dan een Star Trek-versie van zijn burgerlijke opa. De retro-futuristische auto’s van vandaag worden niet meer ontworpen, ze worden geënsceneerd.
Daarom deze oproep aan designers die in de toekomst écht willen scoren: waarom zou u geen auto creëren met de vorm van een traan en met deuren als de vleugels van een zeemeeuw? Schilder hem vervolgens in drie verschillende tinten, en zorg voor atoomaandrijving. Natuurlijk moet hij ook kunnen varen en vliegen. En ja, vergeet vooraan zeker niet die enorme zwaan… met ogen die glimmen in het donker.
Copyright: Forbes FYI.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier