Een bedrijf liquideren wordt duurder
De federale regering trekt vanaf 1 oktober 2014 de liquidatieboni bij de ontbinding van een onderneming op. De voorheffing op de bedragen die toegewezen worden aan aandeelhouders stijgt dan van 10 naar 25 procent. Er is wel een overgangsperiode.
Elke bedrijfsleider moet er vroeg of laat het bijltje bij neerleggen. Vaak neemt de volgende generatie het bedrijf dan over of worden de aandelen verkocht aan derden. Maar soms wordt de vennootschap ontbonden. In dat geval worden de activa te gelde gemaakt en de schulden afgerekend. Wat overblijft, wordt onder de aandeelhouders verdeeld.
Dat klinkt eenvoudig, maar er komen heel wat formaliteiten bij kijken (notariële ontbindingsakte, een vereffenaar aanwezen, de vereffenaar laten homologeren door de rechtbank van koophandel enzovoort). En ook fiscaal schuilen er wel wat addertjes onder het gras. Zo zijn de bedragen die toegewezen worden aan de aandeelhouders, onderworpen aan een roerende voorheffing van 10 procent. En vanaf 1 oktober 2014 gaat dat tarief naar 25 procent.
Zelfstandigen die de overschotten van hun onderneming niet uitkeren als dividend – dat onderworpen is aan een roerende voorheffing van 25 procent – maar het als reserve in de vennootschap laten met het achterliggende idee het ‘aan het einde van de rit’ op te nemen onder het fiscaal gunstige stelsel van de liquidatieboni, zijn er dus aan voor de moeite. Door de roerende voorheffing op de liquidatieboni op te trekken tot het niveau van die van de dividenden, ontmoedigt de regering die praktijk.
Gecombineerd met het afschaven van het weerkomende voordeel van de notionele-intrestaftrek, tast dat de financiële structuur van de vennootschappen aan.
Overgangsperiode
“Om massale liquidaties van vennootschappen te vermijden tijdens de periode dat de roerende voorheffing van 10 procent nog van toepassing is (tot 1 oktober 2014; nvdr.), heeft de wetgever wel in een overgangsperiode voorzien”, zegt fiscaal adviseur Pierre François Coppens. “Concreet is het sinds 1 juli mogelijk de belaste reserves geheel of gedeeltelijk uit te keren, mits daarop een roerende voorheffing van 10 procent wordt betaalt. Er is wel een voorwaarde: de nettobedragen die op die manier vrijkomen, moeten opnieuw in de vennootschap worden ingebracht in de vorm van een kapitaalverhoging.”
“Kapitaal dat op die wijze samengesteld is in principe ook belastingvrij uitbetaald worden in vorm van een kapitaalverlaging”, verduidelijkt Coppens. “Dat kapitaal moet dan wel gedurende een bepaalde tijd in de vennootschap blijven. Als de vennootschap die voorwaarde niet vervult, wordt de kapitaalverlaging beschouwd als een uitkering van dividenden en navenant onderworpen aan de roerende voorheffing.”
In principe moet het kapitaal acht jaar aangehouden worden. Voor kmo’s geldt evenwel een kortere periode van vijf jaar met bovendien een afnemende roerende voorheffing. Het tarief bedraagt dan 15 procent als de fondsen opgenomen worden in de eerste twee jaar, 10 procent in het derde jaar en 5 procent in het vierde jaar. Die komen uiteraard wel boven op de 10 procent roerende voorheffing die ingehouden wordt bij de uitbetaling van de dividenden die dienen om de kapitaalverhoging te financieren.
Wie overweegt gebruik te maken van de regeling met dividenduitkering en daaropvolgende kapitaalverhoging, moet er wel rekening mee houden dat er beperkingen gelden en er formaliteiten aan verbonden zijn.
Jean-Marc Damry
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier