Een aanvullend pensioen in het buitenland

De Europese Commissie heeft een voorstel klaar om beleggingen in buitenlandse pensioenfondsen mogelijk te maken. Een goed idee, want de huidige beperkingen drukken het rendement van de fondsen.

Voorzichtig en toch gewaagd, beperkt en toch verstrekkend is het voorstel van de Europese Commissie om het stelsel van de beroepsgebonden aanvullende pensioenen op Europese leest te schoeien. Wat later dan verwacht werden de krijtlijnen getrokken die de belangen van de begunstigden moeten veiligstellen, de pensioenfondsen meer bewegingsruimte geven om de bijdragen op de beste manier te beleggen en hen toelaten in andere lidstaten te opereren. Het moeilijkste punt, dat van de belastingen, wordt niet behandeld. Dat komt later aan bod, maar het zal al een prestatie zijn als de lidstaten en het Europees Parlement dit voorstel van richtlijn goedkeuren.

De pensioenfondsen en het bedrijfsleven zijn vragende partij in dit dossier. De beperkingen op de beleggingen in een aantal lidstaten drukken het rendement. Met meer vrijheid zou met lagere bijdragen hetzelfde resultaat kunnen worden bereikt. De kosten zijn hoog omdat de inlagen in elke lidstaat afzonderlijk worden beheerd. Als ze worden samengebracht, kan dit voor een multinational, volgens de berekeningen van de Commissie, een besparing van 1,6 miljard frank opleveren. Aangezien de bijdragen voor beroepspensioenen geografisch gebonden zijn aan het land waar men werkt, is dit tevens een beperking op de mobiliteit van de werknemers.

Beleggen in aandelen. De inzet is groot. Het gaat op dit ogenblik al om meer dan 80.000 miljard frank of 25% van het bruto binnenlands product van de Europese Unie. Over vijf jaar zou er 14.000 miljard frank door de fondsen worden beheerd. Dat geld kan de Europese economie best gebruiken. Het is wel zonde dat sommige lidstaten de pensioenfondsen verplichten het grootste gedeelte hiervan te beleggen in vastrentend (overheids-)papier. Daarmee help je noch de werknemers en zelfstandigen die bijdragen betalen, noch de bedrijfswereld op zoek naar risicodragend kapitaal. Volgens de Commissie lag de opbrengst van de fondsen in de periode 1984-1998 op 6% in landen met strikte kwantitatieve normen voor beleggingen en op 10% in die met een liberale aanpak. De richtlijn voorziet nu dat minstens 70% van de middelen moet kunnen worden belegd in aandelen of verhandelbare fondsen en minstens 30% in vreemde munt. Voorts mag het beleggen in risicokapitaal niet verboden worden, op voorwaarde tenminste dat een aantal basisregels van goed beheer in acht is genomen.

Goed beheer, waardoor de betaling van het aanvullend pensioen en eventueel de vergoeding bij overlijden of invaliditeit gegarandeerd zijn, is een prioritaire vereiste. De beoordeling hiervan wordt in principe aan de lidstaten en de toezichthoudende instellingen overgelaten, maar een aantal basisprincipes wordt Europees vastgelegd. Die zijn wel erg voor de hand liggend, zoals het feit dat de fondsen precies moeten weten wat hun financiële verplichtingen zijn en dat hun beleggingen die te allen tijde volledig moeten afdekken.

Alleen wie zijn activiteiten tot één lidstaat beperkt, mag een poosje uit balans zijn. Technische provisies worden minstens om de drie jaar berekend en er zijn bijkomende vereisten voor de fondsen die ook het overlijdensrisico en invaliditeit dekken. De instelling die de pensioenregeling beheert mag juridisch niet dezelfde zijn als degene die de bijdrage betaalt.

Dat is logisch en de stelsels waarbij de uitbetalingsverplichtingen gedekt zijn door boekhoudreserves, wat in Duitsland de regel is, zijn van de toepassing van deze richtlijn uitgesloten.

Fiscaal aftrekbaar? Diversificatie van de portefeuille is het uitgangspunt en nooit mag er meer dan 5% worden belegd in het bedrijf waaruit de bijdragen worden betaald. De overheden kunnen de pensioenbeheerders niet opleggen om in door haar bepaalde middelen te beleggen, noch hun beleggingspolitiek aan een voorafgaande goedkeuring onderwerpen. De nationale overheid mag wel strengere normen voor beleggingen hanteren, bijvoorbeeld uit bezorgdheid omdat het pensioenfonds bijkomende verplichtingen ten aanzien van de begunstigden heeft opgenomen.

Individuen en bedrijven krijgen het recht om bijdragen te betalen in een fonds van een andere Europese lidstaat. Daaruit vloeit eigenlijk automatisch voort dat pensioenfondsen gelden uit andere landen mogen aanvaarden en beleggen. Dit veronderstelt dan weer dat de EU-landen de regels van goed beheer wederzijds erkennen, ook al zijn die veel liberaler dan in hun eigen land (Ierland en Groot-Brittannië). Er is eigenlijk alleen maar een meldingsplicht en een maximale wachttijd van vijf maanden die de autoriteiten toelaat na te gaan of de ontvangende instelling aan de regels van goed beheer voldoet en de sociale wetgeving en arbeidsrecht eerbiedigt van het land waaruit de bijdrage komen.

Wat nog niet geregeld is, zijn de fiscale aspecten en dat is de grote zwakte van de Richtlijn. Waarom zou ik bijdragen betalen in een buitenlands fonds als die toch niet fiscaal aftrekbaar zijn? Toch is het voorstel de moeite waard omdat het voor het eerst een opening maakt. België kan hier een belangrijke rol spelen omdat het dossier volop ter discussie zal staan tijdens het Belgische voorzitterschap in de tweede helft van 2001.

HUIB CRAUWELS

De auteur is sinds 1990 European Affairs Officer bij Ford Motor Company en was voordien actief in de pers en de financiële wereld.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content