DOEMDENKEN
Twee weken geleden stonden we in deze kolommen stil bij het doemdenken over de internationale financieel-economische toestand. Het zag er misschien wel niet schitterend uit, zo argumenteerden we toen, maar de stevige binnenlandse vraag in de Verenigde Staten en de Europese Unie zou wellicht een voldoende solide fundering vormen voor de economische groei in 1999 en 2000.
De voorbije veertien dagen is duidelijk geworden dat de doemdenkers het gelijk iets meer aan hun kant hebben gekregen. De hooghartige houding van de Europese centrale bankiers – “Europa vormt nog steeds een oase van groei en rust” – lijkt meer en meer misplaatst, getuige daarvan de zware koerscorrectie op de Europese beurzen begin deze week.
Elke dag blijkt de crisis in Japan en Oost-Azië dieper te zitten dan we de dag voordien vermoedden. Conjunctureel neemt de vrees toe dat het dieptepunt van de malaise nog niet achter de rug ligt. De toenemende sociale onrust in bijvoorbeeld Indonesië en Maleisië zou de financieel-economische problemen kunnen doen overslaan naar de politiek. In Rusland heerst voorlopig windstilte, maar het is duidelijk dat de nieuwe bewindsploeg het erg moeilijk zal krijgen om de inflatie in toom te houden.
Intussen is er al weer een nieuw zorgenkind: Brazilië. Dat land, dat bijna 40% van het totale Zuid-Amerikaanse bruto binnenlands product (BBP) genereert, komt zo goed als zeker in een recessie terecht. Gezien het belang van Zuid-Amerika als exportmarkt voor de Amerikaanse bedrijven plaatst dit een stevige domper op hun winstverwachtingen. Die waren trouwens al een eerste keer herzien na het uitbreken van de Aziatische crisis. De gematigder winstprognoses leidden tot een belangrijke correctie, die de afgelopen weken mee aan de basis lag van de beurscorrectie.
De loonevolutie in de VS zorgt voor nog meer druk op de winstverwachtingen. De reële loonstijgingen waren in de jaren negentig nooit zo groot als nu. Bovendien zullen veel Amerikaanse bedrijven aan labor hoarding gaan doen: als de conjunctuur terugloopt, zullen zij wellicht eventjes de kat uit de boom kijken vooraleer ze personeelsleden ontslaan. De jongste jaren ondervonden zij immers hoe moeilijk het was om goede werkkrachten aan de haak te slaan. Vanuit strategisch oogpunt is dit een terecht argument, maar het staat buiten kijf dat een dergelijk “opsparen” van arbeid de winst verder onder druk zal zetten. Aangezien de winstevolutie en -verwachtingen doorslaggevend zijn voor de gang van zaken op de aandelenmarkten, zou Wall Street wel eens verder kunnen terugvallen.
Het is de vraag hoe de Amerikaanse consument hierop zal reageren. Door de fel gedaalde aandelenkoersen is zijn spaarvarken inmiddels flink afgeslankt. Zal hij zijn spaarpot opnieuw aanvullen door de spaarquote, die nagenoeg op nul was teruggevallen, opnieuw op te vijzelen? Gebeurt dit abrupt, dan zou 1999 wel eens een grote verrassing kunnen inhouden voor de Amerikaanse economische groei.
In Europa moeten de echte gevolgen van de verhoogde concurrentie uit Azië – waar veel munten aan waarde hebben ingeboet – nog komen. Vooral Japan en Zuid-Korea zouden wel eens flinke concurrenten kunnen worden voor de Europese bedrijven, onder meer in de staal- en automobielsector. Gewoonlijk duurt het één tot twee jaar voordat we de competitiviteitsconsequenties van devaluaties voelen. In 1999 mag Europa zich dus aan de volle laag verwachten.
Ook minder goed nieuws voor Europa is de dollar, die de voorbije weken veel van zijn waarde inleverde (van 1,85 mark naar ongeveer 1,68 mark). Indien die 1,68 mark het bodempeil blijft, hoeft het bedrijfsleven in Europa nog niet te vrezen voor zijn concurrentiepositie. Maar als de Amerikaanse munt nog meer van haar waarde verliest, zal de Europese economische groei vanaf de lente van volgend jaar flink worden afgeremd. De verhouding tussen dollar en mark is immers een betrouwbare voorspeller van de Europese conjunctuur: de wisselkoersverhouding loopt ongeveer zes maanden voor op de reële economische evolutie in Europa.
In dergelijke omstandigheden weegt de saneringsstrategie van de lidstaten van de Economische en Monetarie Unie ( EMU) dubbel door. De meeste landen – België op kop – brachten de voorbije jaren hun publieke financiën in orde door zowel de indirecte als de directe belastingen te verhogen. Eerstejaarsstudenten economie leren dat dergelijke maatregelen tot uitstel leiden van de directe consumptie en van aankopen van duurzame goederen. Vandaag heerst er in vele sectoren een overcapaciteit; men zou die overcapaciteit evengoed kunnen definiëren als een tekort aan effectieve vraag tegenover de productiemogelijkheden.
Vanzelfsprekend is Europa niet verantwoordelijk voor de crisis in Azië. Maar met een beleid dat jarenlang de vraag afremde, mag men zijn verantwoordelijkheid ook niet zomaar wegcijferen.
Johan Van Overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier