Discussies in het luchtledige

In het begrotingsdebat waarschuwen macro-economen en in het bijzonder keynesianen al gauw voor de fallacy of composition, waarbij perfect rationele beslissingen op het niveau van individuen of gezinnen, niet noodzakelijk – of zelfs helemaal niet – opgaan voor de overheid, de collectiviteit of de economie. Ik verwijs onder meer naar de obsessie voor (misplaatste, misbegrepen of onvoldoende genuanceerde?) begrotingsdiscipline, balanced budgets en – erger nog – het bijbehorende cijferfetisjisme van compleet arbitraire en tot godenstatus verheven macro-deficit-indicatoren, die op geen enkele wetenschappelijke of empirische grond steunen.

Opvallend is dat deze fallacy nog meer dreigt toe te slaan, zij het in een andere vorm, wanneer de discussie verschuift naar ‘de groei’ van ‘de economie’, ‘de jobcreatie’, of zeg maar ‘de inflatie’. De Nationale Bank, het Planbureau, ministers, politici allerhande, professoren en een legertje macro-economen slaan ons bijna dagelijks om de oren met begrippen als ‘de lonen’, ‘de prijzen’, ‘de index’, ‘de Belgische economie’, ‘de groei’, en dan vooral – wat ons nog het meeste verontrust – ‘het concurrentievermogen van ons land’. Maar waar slaat dat op?

Het antwoord lijkt meer dan ooit duidelijk: het slaat nergens op, het is een puur abstracte, metaforische discussie. Want ze is op geen enkele steekhoudende theorie of empirie gebaseerd. Strategie, concurrentiepositie, groei zijn nuttige concepten op het niveau van een onderneming of organisatie. Maar voor de beleidvoering in een land, economie of uit een macro-economische benadering hebben die begrippen mijns inziens geen praktisch nut. Hooguit hebben ze achteraf een statistisch of beschrijvend karakter. Daarin traden beroemde Nobelprijswinnaars à la Paul Krugman ons al volmondig bij.

Nu is het de verdienste van de macro-economie om (meestal achteraf) verbanden tussen die begrippen te bedenken of empirisch te onderzoeken. Maar het gebruik van die begrippen of hun vermeende verbanden als basis voor een voorspelling, laat staan voor een aangepast beleid, is heel wat betwistbaarder. Zeker als men geen goed zicht heeft op de interne dynamiek die achter die begrippen schuilgaat. Wat mogelijk opgaat voor een bedrijf of organisatie, geldt niet eens voor sectoren, industrietakken en a fortiori nog minder voor de economie.

Of hoge of lage lonen, hoge of lage prijzen, veel of weinig export, veel of weinig investeringen goed of slecht zijn, is dus onbekend. Wat is ‘de loonhandicap’ van Goldman Sachs, Ferrari of McKinsey? Wat is het probleem als Colruyt de prijzen op een consistente manier doet dalen en dus een bijdrage levert aan de deflatie waar economen zo voor beducht zijn? Of als Apple en Caterpillar met een heel andere strategie een premiumprijs kunnen aanrekenen en dus misschien wel ‘de index’ of ‘de inflatie’ doen stijgen? Omgekeerd, als een overheidsschuld die de 100 procent (op zich een volkomen irrelevante benchmark) van het bbp overstijgt, zo’n probleem is voor sommige politici en investeerders, waarom jubelen AB InBev en de beurs dan zo over de prestatie om de schuld te reduceren van 400 naar een schamele 200 procent van de bedrijfskasstroom?

Is AB InBev overigens een Belgisch bedrijf? En Bekaert? Dragen zij bij tot het Belgische concurrentievermogen of tot dat van China en Brazilië? Zinloze vragen natuurlijk.

De misplaatste transpositie van termen van bedrijfsstrategie op landen of economieën is niet alleen nutteloos en ergerlijk, ze voedt ook het sluimerende nationalisme dat met de eurocrisis al opnieuw de kop opstak. Dat is precies het omgekeerde van wat de EU en de euro beogen.

Dat neemt natuurlijk niet weg dat de overheid een belangrijke rol kan spelen door een transparant, betrouwbaar en efficiënt omgevingsbeleid te voeren. Het gebricoleer met geïmproviseerde maatregelen zoals voor de bedrijfswagens (een verkapte extra loonbelasting), de roerende voorheffing, de hypotheekaftrek, de notionele-intrestaftrek en de 2 miljard die men extra moest vinden (vinden?!)… heeft wellicht al meer schade aangericht dan gelijk welke ‘groeimaatregel’ kan goedmaken.

Goed beleid kost niet altijd geld, wel integendeel. In de eerste plaats zou de overheid beter de zelf veroorzaakte distorties terugdringen. Waarom niet beginnen met de prohibitieve taks van 300 procent op arbeid? Het doet pijn in eigen boezem te kijken. En het vergt leiderschap en onderscheidingsvermogen om aan strategie te doen.

De auteur is professor strategie en internationaal management aan Solvay (ULB), TIAS (Tilburg) en KU Leuven.

Wat mogelijk opgaat voor een bedrijf of organisatie, geldt niet eens voor sectoren, industrietakken en a fortiori nog minder voor ‘de economie’.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content