DIEPTE EN BREEDTE
Alice in Onderzoeksland
In de kenniseconomie komt het er vooral opaan verschillende soorten kennis op een productieve manier met elkaar te combineren. In succesvolle producten is kennis opgeslagen van markten en reguleringen, van consumentenvoorkeuren, van oude en nieuwe technologieën. Niet zelden hebben teams binnen en tussen ondernemingen lang gepalaverd om het product aantrekkelijk en gebruiksvriendelijk, goed produceerbaar, weinig onderhoudsgevoelig en mogelijk gemakkelijk recycleerbaar te maken. Ontwerpers en reclamemensen hebben nagedacht over design en imago…
Er is geen twijfel mogelijk : de kenniseconomie is multidimensionaal of ze is niet. Daarom hebben we steeds meer T-vormige specialisten nodig : mensen die in hun vak in de diepte kunnen gaan, maar wier kennis ook breed genoeg is om met anderen te kunnen samenwerken en die dus ook met elkaar kunnen communiceren. Daar knelt het schoentje niet zelden, zoals men geregeld van ondernemers kan horen.
KROON.
Universiteiten hebben nogal eens de neiging zich het thema van de kenniseconomie toe te eigenen. Als er bezuinigd wordt op universitair onderwijs en onderzoek, roepen ze dat dit slecht is voor onze concurrentiekracht terwijl veel van de basisvaardigheden zoals nieuwsgierigheid, leervermogen, systematische aanpak, ondernemerschap, teamwerk, mondelinge en schriftelijke communicatie toch in een veel vroeger stadium worden aangeleerd (of niet).
Discussies over de beste pedagogische methodes in het basisonderwijs (al dan niet gerelateerd aan klassengrootte) en over de verhouding tussen alfa, bèta en gamma in het voortgezet onderwijs zijn dan ook geen overbodige luxe. In het hoger onderwijs moet de kroon op het werk gezet worden. Gebeurt dat ook ?
ALICE.
Allerminst, als we Hendrik Snijders van de Nederlandse Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) mogen geloven. Begin dit jaar promoveerde hij aan de Universiteit Twente op zijn proefschrift Eendimensionale wetenschap (1997, Den Haag, Creon).
Met die titel is de toon gezet. Snijders brengt niet minder dan een dozijn vormen van ééndimensionaliteit in kaart die schadelijk zijn voor de kennisontwikkeling. Hij spreekt uit eerste hand. In verschillende functies was het zijn taak over de grenzen van disciplines tot samenwerking te komen. Zo was hij een tijdlang verantwoordelijk voor het Studium Generale en voor het onderzoeksprogramma Wetenschap en Samenleving aan de Nijmeegse Universiteit.
Het siert Snijders dat hij daarbij niet het vermogen kwijtraakte om zich ergens over te verbazen. Bovendien laat hij zich niets wijsmaken. In zijn proefschrift banjert hij dan ook als Alice door Onderzoeksland ; hij geeft uiting aan zijn continue verbazing en doet eigenzinnige suggesties om misstanden mogelijk recht te trekken. Daarbij is hij zelf in elk geval wel meerdimensionaal bezig. Zo geneert hij zich niet om conclusies te trekken over de prestaties van landen op r&d-gebied vanuit het perspectief van de sportverslaggeving.
KLOOF.
Begrijpelijkerwijs ergert Snijders zich het meest aan de doorgaans weinig geëxpliciteerde, maar daarom niet minder reële afkeer tussen wetenschappers van verschillende disciplines en denkrichtingen, waardoor er nauwelijks sprake is van communicatie en wederzijdse inspiratie.
Zo geeft hij het voorbeeld van een forum over de samenwerking tussen Europa en Azië, waar de bekende organisatiekundige Geert Hofstede een verhaal hield. Oriëntalisten en antropologen bleken het niet eens te zijn met de internationale cultuurvergelijking van Hofstede. Welke hun bezwaren precies waren, werd echter niet duidelijk gemaakt.
Het leek er zelfs op dat hier sprake was van een zo mogelijk nog diepere kloof : tussen onderzoekers die pragmatisch hun werk doen vanuit een bedrijfsachtergrond (zoals Hofstede bij IBM) en universitaire onderzoekers die vanuit hun smalle discipline en onderzoeksaanpak al snel alles verketteren wat daar niet bij past. Niet direct een lerende opstelling dus.
ALFA.
Die laatste tegenstelling komt bij voortduring terug in Snijders’ proefschrift. Ook zijn mentor Harry Beckers, voorzitter van de AWT en daarvoor research-cöordinator bij Shell, wijst in een woord vooraf op het spanningsveld tussen de smalle monodisciplinaire wetenschap en de multidisciplinaire bedrijfspraktijk.
Snijders zelf merkt eveneens op dat mensen uit het bedrijfsleven het publiek bij congressen vaak beter weten te boeien dan hoogleraren wier vak het is onderwijs te geven. De natuurkundige Snijders behoort dan ook tot het kamp van degenen die vinden dat in de kenniseconomie veeleer de alfa-kennis (communicatievaardigheden en vooral ook talenkennis) versterkt moet worden.
VONKEN.
Hendrik Snijders kent natuurlijk de traditionele legitimatie van de monodisciplinaire aanpak (werken in de diepte), maar volgens hem is die steeds minder toereikend. Het wetenschapssysteem moet dan ook opengebroken worden, onder meer door het onderzoek meer marktgericht te maken. Zo komt men er wel achter dat de werkelijkheid vraagt om een ondogmatische, multidisciplinaire aanpak.
Bovendien moeten de wetenschappers meer de confrontatie aangaan met collega’s uit andere vakgebieden, onder meer door zich te “verlagen” tot het begripsvermogen van goedwillende leken uit die andere disciplines. Pas dan kunnen vonken overspringen en nieuwe combinaties tot stand komen.
Om te populariseren moet je overigens de materie heel goed beheersen. Een eerste voorstel van Snijders is dan ook artikels in dag- en weekbladen, populariserende boeken en lezingen voor een breed publiek even hoog te waarderen als wetenschappelijke artikels en lezingen binnen de eigen kring. Juist ; natuurlijk !
DANY JACOBS
Dr. Dany Jacobs is senior-onderzoeker/adviseur bij het TNO Studiecentrum voor Technologie en Beleid in Apeldoorn en bijzonder hoogleraar Innovatie en Externe Organisatie aan de Technische Universiteit Eindhoven.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier