Dienstencheques kosten staat een miljard euro in 2008
Dienstencheques: handig voor de consument, een goudmijn voor bedrijven die ze verdelen, maar een financiële strop voor de overheid. Het beslag dat ze op de RSZ leggen, lokt aanzwellende kritiek uit. Een bijsturing van het stelsel dringt zich op. Dat betekent wellicht hogere prijzen voor de eindgebruiker.
Dreigen de dienstencheques het slachtoffer te worden van hun eigen succes? Sodexho, dat sinds 1 januari voor de verdeling van de cheques instaat, als opvolger van Accor, wordt overstelpt met vragen van consumenten. Niet verwonderlijk. Het gebruik van die cheques, die als betaalmiddel dienen voor allerlei uitbestede huishoudelijke taken als strijken of schoonmaak, is de voorbije jaren spectaculair toegenomen. In 2004, het lanceringsjaar van het huidige systeem, werden 5 miljoen dienstencheques uitgegeven. Een jaar later waren dat er meer dan 17 miljoen en in 2006 zelfs meer dan 32 miljoen.
De definitieve cijfers voor 2007 zijn nog niet bekend omdat de gegevens van december er nog moeten worden bijgeteld, maar in november 2007 klokte het totaal aan gebruikte cheques af op meer dan 43 miljoen (zie grafiek: Evolutie van de terugbetaalde dienstencheques). Daarmee komt de kaap van 50 miljoen cheques wel zeer dichtbij. Ook het aantal bedrijven dat diensten aanbiedt die met cheques kunnen worden betaald, kent een hoge vlucht: 785 in 2004 en 1658 eind 2007. Hetzelfde geldt voor het aantal ingeschreven gebruikers. Dat is gestegen van 120.247 (2004) naar 590.566 (november 2007).
Indrukwekkende cijfers en we kunnen dus zeggen dat het systeem een overweldigend succes kent. Het effect op de tewerkstelling is overduidelijk. Momenteel zijn zo’n 60.000 mensen via het systeem van dienstencheques aan de slag. Een belangrijk deel van de 200.000 jobs die paars wou creëren, is zoals bekend het gevolg van dit gesubsidieerde tewerkstellingssysteem. Economen en sociologen zijn het erover eens: het stelsel beantwoordt duidelijk aan een maatschappelijke behoefte, zowel voor de gebruikers als voor de werknemers.
Het systeem maakt het voor particulieren – vaak tweeverdieners of gepensioneerden – mogelijk hulp te krijgen voor huishoudelijke taken (strijkdienst, schoonmaak, boodschappendienst, koken, begeleid vervoer van mensen enzovoort) en dat tegen betaalbare prijzen. Meteen worden ook banen gecreëerd voor laaggeschoolden en voor personen die zich in het zwarte circuit bevonden. Dankzij dienstencheques wordt zwartwerk ‘gewit’.
Maar er hangt dus ook een prijskaartje aan vast, dat door het overdonderende succes een steeds zwaarder beslag legt op de overheidsfinanciën. Want de kost voor de gebruiker is beperkt. Hij betaalt per cheque 6,7 euro waarvan een deel (2,01 euro) aftrekbaar is. De reële prijs ligt daardoor nog lager, op 4,69 euro om precies te zijn. Bedrijven die de diensten aanbieden, kregen in 2006 per cheque 21 euro, momenteel is dat 20 euro.
Concreet betekent dit dat het verschil wordt bijgelegd tussen de prijs die de consument betaalt en de inruilwaarde door de overheid. In 2006 kostte het systeem aan de overheid 507,8 miljoen euro (zie tabel: Kostprijs en terugverdieneffecten dienstencheques). In dat bedrag zit de tussenkomst voor de betaling van dienstencheques, de administratiekosten en de belastingkosten, namelijk het mislopen van fiscale inkomsten door de belastingaftrek voor gebruikers.
De kosten voor 2007 liggen nog een stuk hoger. De totale kostprijs, gebruikerswaarde inbegrepen, bedraagt 996 miljoen euro. Daarin zitten 97 miljoen euro belastingkosten (fiscale aftrekken die niet worden geïnd) en de kosten voor de RSZ zouden 644 miljoen euro bedragen.
De overheidsbijdrage bedraagt zelfs meer dan de som van 741 miljoen (644 plus 79 miljoen euro) want daar komen nog omkaderingskosten bij die 3,8 % van de overheidsbijdrage uitmaken (28 miljoen euro). Daarin zit onder andere een extra werklast voor de RVA maar ook de administratieve kosten voor de uitgever van dienstencheques, Accor. Die kreeg een commissie van 0,3 euro per uitgegeven dienstencheque. Geen wonder dat Accor en Sodexho, de huidige verdeler, lange tijd in een hevige strijd gewikkeld waren om het contract voor de uitgifte van de cheques te verwerven (zie kader: Sodexho versus Accor).
De administratiekosten liggen wel hoger dan vergelijkbare administratieve kosten zoals de uitbetaling van de werkloosheid door de vakbonden of het beheer van de Sociale Maribel in de non-profitsector door de Vereniging van de Sociale Fondsen van de socialprofitsector (Vesofo).
Terugverdieneffecten zijn beperkt
Maar hoe hoog de brutokosten ook zijn, ze zijn maar een deel van het verhaal. Dienstencheques genereren immers ook terugverdieneffecten. Mensen worden uit de werkloosheid gehaald, ze betalen belastingen en sociale bijdragen. Voor 2006 worden de terugverdieneffecten op 199,7 miljoen euro vastgelegd. Dus bedragen de nettokosten van het systeem ‘maar’ 308,1 miljoen euro.
Socioloog Jan Hertogen, ex-adviseur bij LBC-NVK, stelt zich vragen bij de nettokosten van het stelsel. Hertogen: “Hoeveel mensen worden uit het zwartwerk gehaald? Is dat 10 % van de dienstencheque- werknemers? Onderzoek toont aan dat minder dan de helft van de tewerkgestelden voor dienstenwerk uit de werkloosheid of het leefloon komt.”
Bovendien wordt driekwart van de patronale lasten die er dankzij de extra tewerkstelling bijkomen, langs bijkomende lastenverminderingen vrijgesteld. Ze vloeien niet zomaar terug naar de RSZ. Veel dienstenchequeondernemingen genieten RSZ-verminderingen voor startbanen, eerste aanwervingen, oudere werknemers, of kunnen gebruik maken van loonsubsidies. Na aftrek van structurele lastenverminderingen blijft maximaal 30 % patronale lasten over, berekend op de bruto- maandwedde.
En dat is niet alles. Uit een onderzoek van PricewaterhouseCoopers (mei 2007) blijkt dat meer dan de helft van de dienstenchequevergoeding naar de uitbetaling van het dienstenpersoneel gaat. De rest (zo’n 43 %) zijn organisatiekosten zoals de loonkosten van het omkaderingspersoneel en diverse diensten, plus de winst die het bedrijf opstrijkt. Hertogen: “Voor een eenvoudige arbeidstaak als het huishouden is dat een opvallend laag rendement. Op elke geïnvesteerde 100 euro wordt maar 57 euro gebruikt om zwartwerk te vergoeden.” Hertogen vergelijkt het systeem graag met de Sociale Maribel, waarin de RSZ 623 miljoen euro pompt. De ‘Sociale Maribel’ is het tewerkstellingsprogramma gefinancierd met lastenverminderingen in de non-profitsector. Op 1,2 % administratiekosten na, wordt dat bedrag integraal gebruikt voor de ‘Sociale Maribel’.
De socioloog is hier zeer hard: “Als globaal nog geen derde van de patronale lasten betaald dient te worden met de betoelaagde middelen en de structurele lastenvermindering ook geen aanleiding geeft tot terugverdieneffecten, en de instroom van werkzoekenden – behoudens tegenbewijs – laag is en afneemt, dan is het terugverdieneffect niet alleen een boekhoudkundige maar ook een feitelijke fictie, bijkomend aan de budgettaire leugen die het al was.”
Het systeem is dus duur en het succes van de dienstencheques zal de kosten van het systeem nog doen toenemen. Een prognose van het beheerscomité van de RSZ voorspelt dat er in 2008 zowat 62 miljoen dienstencheques zullen worden gebruikt. Daarvoor wordt een budget vrijgemaakt van 843 miljoen euro. (zie tabel: Evolutie aandeel RSZ in de dienstenchequeregeling).
Aangezien het aandeel van de RSZ in de totale kosten van de dienstencheques 64,66 % bedraagt naast de belastingkosten, administratiekosten en bijdragen van de gebruiker, moet het totale budget in 2008 zo’n 1304 miljoen euro bedragen. De financiering uit de RSZ en de belastingen zou in dat geval tot 1 miljard euro oplopen. De RSZ hoopt voor 2008 op 302 miljoen euro terugverdieneffecten. Betwistbaar, aldus Hertogen, die herhaalt dat meer dan twee derde van de patronale lasten wegvalt door bijkomende lastenverminderingen.
De uitgaven zullen ook stijgen omdat Wallonië en Brussel aan een inhaalbeweging bezig zijn. Voor 2007 is Vlaanderen wel nog altijd goed voor 67 % van de ‘consumptie’ van dienstencheques. Een zuiver evenwicht zit er wellicht niet snel aan te komen, ondanks de inhaalbeweging. “Vlaanderen telt nu eenmaal meer tweeverdieners”, legt Jan Denys van Randstad uit. “En in Brussel zijn er veel zwarte circuits.” Bovendien zijn de non-profitondernemingen die zulke diensten aanbieden, minder sterk aanwezig aan Franstalige kant.
Rendabiliteit onder druk
De kritiek die geventileerd wordt ten aanzien van de dienstencheques is tweevoudig: het kost te veel aan de staat en de efficiëntie kan beter, want het stelsel schiet voor een deel zijn doel voorbij. Al langer dan vandaag wordt dan ook de discussie gevoerd om het prijskaartje voor de overheid niet te veel te laten oplopen. In het verleden werden er al maatregelen in die richting genomen. De inruilwaarde van de cheques werd eind 2006 verlaagd van 21 tot 20 euro. Tot ergernis van de bedrijven. Sommigen beweerden dat het dienstenchequesysteem daardoor niet langer rendabel was.
Een onderzoek dat toenmalig minister van Werk Peter Vanvelthoven liet uitvoeren door PriceWaterhouseCoopers, relativeert die stelling. Door de bank genomen halen de bedrijven een winstmarge van 1,49 euro (of 7 % van de inruilwaarde van een dienstencheque) op het gebruik van dienstencheques aan 21 euro inruilwaarde. Maar dat is de marge vóór tewerkstellingsmaatregelen waarvan die ondernemingen gebruik kunnen maken zoals loonsubsidies, structurele lastenverlagingen, RSZ-kortingen in het kader van SINE (Sociale inschakelingseconomie). Al die maatregelen samen doen de marges stijgen tot 4,14 euro.
Er zijn natuurlijk grote verschillen tussen de marges wanneer we kijken naar het type bedrijven. Bij PWA-kantoren liggen die bijvoorbeeld zeer hoog. Invoegbedrijven raken zonder subsidies dan weer niet uit de kosten. Gemiddeld verdienen dienstenschequeondernemingen goed aan het systeem. Het heeft bovendien een belangrijke bijdrage geleverd tot de groei van de uitzendsector. Een kwart van de groei in de branche komt daarvandaan.
Het PwC-onderzoek toont ook aan dat bij een inruilwaarde van 21 euro 75,08 % van de ondernemingen rendabel blijft op lange termijn. Op korte termijn, wanneer we tijdelijke tewerkstellingmaatregelen meetellen, is 85,38 % rendabel. Uit het onderzoek blijkt ook dat bij een verlaging van de inruilwaarde naar 20 euro, er 8 % ondernemingen extra in financiële problemen dreigt te komen. De marge daalt naar 0,49 euro (zie tabel: Marge per dienstencheque naar type onderneming). Het gaat dan vooral om OCMW’s en gemeenten. Uiteraard hebben die cijfers betrekking op een situatie waarbij de kostenstructuur identiek blijft en er geen efficiëntieverbeteringen worden aangebracht.
Jan Denys van Randstad verdedigt de noodzaak van een voldoende hoge vergoeding voor dienstenchequebedrijven: “De daling van de inruilwaarde heeft een deel van de ademruimte weggenomen. Dat was het probleem. Je moet als uitzendbedrijf een stuk sociaal passief aanleggen. Er is een reserve geboekt die niet in de zakken van de aandeelhouders verdwijnt.”
“Je moet mensen vast in dienst nemen. De groep die wij via dienstencheques tewerkstellen, zijn geen uitzendkrachten. Die daling van de inruilwaarde was een probleem omdat we dat bedrag als een buffer zagen voor de indexeringen. Die mensen bouwen ook anciënniteit op en dat gaat meer en meer oplopen. De vergoeding moet dus boven de 20 euro uitkomen.” Ook vakbonden vreesden de impact van een daling en verzetten zich tegen een verdere aantasting van de waarde van de cheque.
Volgens Jan Denys klopt de analyse van PWC als je het op een statische manier bekijkt. “Maar die lonen nemen toe, er worden meer voordelen gevraagd voor de werknemers. Het moet van ergens komen. De pure meerwaarde moet hoger liggen want je spreekt van een-op-een-situaties. Eén medewerker wordt naar één gezin gestuurd. Met een uitzendkracht ligt dat anders. Je kan naar een bedrijf tien uitzendkrachten sturen. Je vaste kostenstructuur ligt bij cheques iets hoger. En dat we eraan willen verdienen, daar hebben we nooit een geheim van gemaakt.”
Hier en daar werd zelfs geopperd om de inruilwaarde nog met een euro te laten dalen tot 19 euro. Dat zou de RSZ een besparing tussen 50 en 60 miljoen euro kunnen opleveren. Maar dat zou additioneel bijna 10 % van de bedrijven in de problemen brengen. Kwatongen beweren dat sommige dienstenchequeondernemingen daarop hopen om zo een groter deel van de koek te kunnen binnenrijven. Maar voor Federgon, de federatie van uitzendbedrijven, is een prijsdaling niet aan de orde.
Een prijsdaling wordt wel draaglijker wanneer er efficiëntieverbeteringen worden doorgevoerd. Wel zijn hier de mogelijkheden beperkt. Bedrijven kunnen subsidies optimaliseren. Ze kunnen werk- nemers die na een tijdje niet meer in aanmerking komen voor RSZ-kortingen, vervangen door andere. Maar het vinden van dienstenchequewerknemers is allesbehalve eenvoudig. Extra kosten aanrekenen aan de eindgebruiker is een andere piste. Maar die zal dan snel beslissen om te shoppen en zal op zoek gaan naar een goedkopere dienstenchequeonderneming.
Geen fiscale aftrek meer?
Waar kunnen er dan wel besparingen worden doorgevoerd? Jan Denys stelt zich vragen bij het nut van de fiscale aftrekbaarheid van dienstencheques. Die bedraagt 2,01 per cheque. Op een totaal van 50 miljoen cheques zou de overheid in dat geval zo’n 100 miljoen euro winnen.
Het optrekken van de prijs voor de gebruiker naar 10 euro zou bij 50 miljoen dienstencheques een extra bonus van 165 miljoen euro opleveren. Denys: “Er is marge voor de gezinnen om het bedrag op te trekken. Als ik over dit systeem in het buitenland spreek, schieten ze in de lach.”
Een gebruikersbijdrage van 10 euro is realistischer en sluit aan bij de bedragen die in het zwart worden uitbetaald. De uurlonen op de zwarte markt verschillen wel sterk regionaal. In Leuven is dat minimum 8 euro, in Brussel vaak minimum 10 euro, in Wallonië 6 euro. Denys: “Er is ruimte om de burger wat meer te laten betalen. Maar zelfs dan blijft een serieuze investering voor de overheid.”
Hij verzet zich wel tegen zij die het voor de overheid dure systeem willen afschaffen. “Het is inderdaad overheidstewerkstelling, maar het is nuttige tewerkstelling. Tweeverdieners worden geholpen en er is een andere meerwaarde dan het pure terugverdieneffect: mensen worden opgenomen in de maatschappij.”
Een tweede denkspoor is de bedrijven aanpakken die het systeem misbruiken. Gewone tewerkstelling met normale bijdragen en belastingen wordt vaak doorgeschoven naar met dienstencheques betaalde tewerkstelling. Werknemers komen zo in het voor hen minder royale paritair subcomité van de buurtdiensten terecht.
In het PC van de schoonmaaksector liggen de lonen 10,5 euro hoger dan bij die van de dienstencheques. Bedrijven verhuizen de werknemers gewoon naar het goedkopere PC van de dienstencheques. Jan Hertogen pleit voor een radicale aanpak: “Het paritair subcomité waaronder dienstenchequearbeid valt, moet elke bevoegdheid verliezen en worden opgeheven. De dienstenchequeactiviteiten dienen eenduidig onder de PC’s te ressor- teren overeenkomstig de activiteit zoals de strijk, schoonmaak of vervoer.”
Het gevaar voor uitwassen plus de budgettaire toestand maken dat een uitbreiding naar andere taken niet voor morgen is. “Het wordt niet simpel”, aldus Jan Denys. “Nemen we het klussen in de tuin. Daar zal er al sprake zijn van grote tijdelijke werkloosheid. En de tuincentra zullen hun medewerkers in het dienstenchequestatuut duwen.”
Een derde optie om de kosten te drukken is de inruilwaarde laten variëren volgens het type contract. Die zou hoger liggen bij vaste werknemers. Een piste die door de vorige minister van Werk al werd gelanceerd. Daar is de uitzendsector niet tegen, maar als de wet gewoon wordt nageleefd rijzen hier geen problemen, zo luidt het. Denys: “Als de minister vindt dat bedrijven iets verkeerd doen, moet je ze aanpakken. Als bedrijven na zoveel maand geen vast contract aanbieden, moet je optreden. We hebben daarover niets te verbergen. Nieuwe instroom komt via onze sector terecht. Er zijn mensen die dat tijdelijk werk echt willen doen.”
Het dossier komt de komende maanden zeker op tafel van de nieuwe minister van Werk, Josly Piette (CDH). “Wij hebben de evolutie nog niet van nabij bekeken”, aldus kabinetschef Gilbert Deswert. “Maar alleen al om budgettaire redenen zullen we ons over de diensten- cheques moeten buigen.” (T)
Door Alain Mouton
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier