“Deze besluiteloosheid is desastreus”

Antwerpenaar René De Cleyn heeft de chemie- en farmareus Bayer in ons land foutloos langs zware herstructureringen genavigeerd. Hij sprak de taal van zijn werknemers en smoorde zo elk verzet. De Cleyn verzet zich nu zelf. Tegen het politieke immobilisme.

Hij is van gewapend beton”, zegt een naaste medewerkster van vele jaren bewonderend over de 63-jarige De Cleyn. “Hij geeft vele 40-jarigen het nakijken.” De Cleyn, die tot aan zijn afscheid vorige maand ook voorzitter was van de Vlaamse afdeling van de sectorfederatie essenscia, ging er prat op nooit in zijn leven ziek te zijn geweest. Tot hij kort voor zijn afscheid koortsig in bed belandde, nadat hij fel bezweet in de tocht stond tijdens het klussen. Maar dat de doctor in de organische scheikunde tegen een stootje kan, had hij al lang bewezen tijdens de vele onderhandelingen met vakbonden over ingrijpende reorganisaties bij Bayer Antwerpen. Hij leidde ook de afsplitsing in 2004 van een fors deel van de activiteiten en werknemers in een nieuw beursgenoteerd bedrijf, Lanxess. Opmerkelijk is dat het snoeiwerk nauwelijks heeft geleid tot stakingen of productieverlies. “Draai niet rond de pot. Mensen zijn geen onnozelaars”, geeft De Cleyn als verklaring. “Als je het maar uitlegt, tonen werknemers begrip wanneer het sociaal moeilijk gaat.”

De Cleyn startte zijn loopbaan bij Bayer in 1974 en klom langzaam maar zeker naar de top. “Niet bepaald een blitzcarrière”, zegt hij zelf. “Ik heb bijna alle plants stapsgewijs doorgelopen.” In 2002 werd hij gedelegeerd bestuurder van Bayer Antwerpen. Drie jaar later kwam hij ook aan het hoofd van de marketing- en salesorganisatie Bayer nv in Brussel én werd hij de zogenaamde Landessprecher van Bayer voor België en Luxemburg. Dat is de hoogste functie in een land, en dat maakte hem ook verantwoordelijk voor de andere Bayer-afdelingen. De Duitse reus heeft ook een productievestiging in Tielt en omvat het Gentse Bayer BioScience, een wereldspeler in plantenbiotechnologie. Intussen werden zijn taken al verdeeld over twee Duitse managers. Uwe Arndt is baas van Bayer Antwerpen, en Markus Arnold wordt Landessprecher.

Betekent dit dat u te veel hooi op de vork nam?

RENE DE CLEYN (BAYER). “De combinatie van die taken is zeker zinvol, want het levert synergie op. Ik kon alle sociale aspecten rechtstreeks bij de holding verdedigen. Maar ik geef toe dat ik in de periode 2005 tot 2009 nogal weinig in Brussel was, omdat de herstructurering van Antwerpen enorm veel tijd opeiste en energie vrat.”

U spreekt nog dezelfde taal als de werknemers. Die band verdwijnt nu.

DE CLEYN. “Dat is juist. Die opmerking is inderdaad gemaakt, dat er in de plaats van een Antwerpenaar twee Duitsers komen. Men vraagt zich af wat daar aan de hand is ( lacht). Maar vergeet niet dat Uwe Arndt hier al bijna twee jaar verantwoordelijk is voor productie. Hij kent Antwerpen en spreekt vlot Nederlands.”

Maar met twee Duitsers aan de top lijkt de greep van het moederhuis sterker te worden.

DE CLEYN. “Dat is geen drama en voor mij zelfs geen thema. Je kiest gewoon diegenen met de nodige managementcapaciteiten. Mijn opvolger is al een stuk vergroeid met Bayer Antwerpen en ook Markus Arnold had al voeling met België. Ik had als Landessprecher een country council met mensen uit Brussel, Gent, Antwerpen en Tielt. Arnold heeft daar een tijd ingezeten. Dat de besluitvorming loopt via Duitsland is ook niet specifiek voor Bayer alleen. De hoofdkwartieren en organisatie van concerns zijn nu op een totaal andere manier gestructureerd. Vroeger waren vestigingen zoals Bayer Antwerpen veel autonomer in hun besluitvorming en beslissingsbevoegdheden.”

Was uw werkplezier de jongste jaren afgenomen?

DE CLEYN. “Neen. Ik voel me mentaal nog altijd op het niveau van toen ik 40-45 jaar was. Al die herstructureringen de jongste zeven jaar vergden energie, maar dat betekende niet dat de drive weg was.”

Ook niet na die afsplitsing van Lanxess?

DE CLEYN. “Als je meer dan 30 jaar voor de firma hebt gewerkt en hebt geprobeerd Antwerpen zo sterk mogelijk te maken, en dan plots wordt besloten om ze doormidden te snijden, doet dat pijn. Het was moeilijk, maar ik heb mij daarover gezet. Een manager kan het zich niet permitteren om te zagen en te klagen.”

U hebt vele jaren gewerkt in de Scheldelaan, in het hart van de Antwerpse chemiecluster. Hoe zijn de relaties met de concurrentie?

DE CLEYN. “We spreken veel en intens met elkaar. Ik heb als voorzitter van essenscia Vlaanderen en ondervoorzitter van essenscia federaal wel geprobeerd de raden van bestuur kleiner te maken. Men heeft het toch zo gelaten maar meer gestructureerd, juist om het onderling contact te stimuleren.”

Dat was ook nodig, want essenscia, het voormalige Fedichem, was een puinhoop.

DE CLEYN. “( glimlacht) Het was niet goed.”

Er is veel kostbare tijd verloren gegaan.

DE CLEYN. “Toen ik in 2002 de eerste keer op de raad van bestuur van Fedichem federaal kwam, was Antoon Dieusaert van BASF voorzitter. Hij vroeg aan de zaal of iemand opmerkingen had, en het was de gewoonte dat niemand zijn mond opendeed. Ik kwam daar met twee vragen, en heel de zaal vroeg zich af ‘wat gebeurt er nu, er stelt iemand vragen’ ( lacht). Dieusaert was daar zeer dankbaar voor. Nu zijn dat twee raden van bestuur die zeer dynamisch discussiëren. We zijn ook veel meer naar de kmo’s getrokken. Vergeet niet dat van de 450 leden van essenscia Vlaanderen 80 tot 85 procent een kmo is. Dat zijn dus niet allemaal BASF’en en Bayers. België is een land van plastiekverwerkende bedrijven van 50 à 100 man en soms minder, en die bereik je zeer moeilijk. Ze hebben geen tijd. Ze moeten voor hun zaak knokken.”

Die kmo’s bezoeken, zou iets voor u zijn. U kunt die met uw ervaring overtuigen.

DE CLEYN. “U biedt mij een heel mooie job aan ( lacht). Misschien zie ik dat over drie maanden anders, als ik wat in mijn pensioen gesetteld ben. Ik sla die deur niet dicht.”

Kunt u dat wel, u in uw pensioen settelen?

DE CLEYN. “Waarom niet? Ik heb nog een en ander te doen in huis, en er zijn de kinderen en kleinkinderen.”

Het imago van de chemie is er al op verbeterd, maar roept nog altijd het beeld op van stank en vervuiling. Hoe meer er aan die kar trekken, hoe beter?

DE CLEYN. “Ik heb nog samen met ex-minister Fientje Moerman het initiatief genomen voor een rondetafel voor de chemie. En we hebben ook nog zeven CEO’s in Vlaanderen en zeven uit Nederland samengebracht. Dat was op hoog niveau en ging over sociale zaken, opleiding, arbeidsmarkt, imago, veiligheid en logistiek. Het is de bedoeling om dat ook voor de beleidsmensen meer naar buiten te brengen.”

Mooi, zo’n samenwerking over de grenzen heen, maar jammer dat er niet meer werd samengewerkt in Antwerpen, bijvoorbeeld voor voorraadbeheer, labo’s of afvalwaterverwerking.

DE CLEYN. “Vijftig jaar geleden was de filosofie anders en heeft men hier inderdaad mini-kosmossen gemaakt. Iedereen had zijn eigen werkplaatsen, eigen onderhoud, eigen labo’s, eigen brandweer. Nu zou men dat niet meer zo doen. Grote sites in China hebben vooraan één grote biologische waterzuiveringsinstallatie staan, en een groot hotel en een groot labo, en iedereen koopt zijn diensten daar. Het is duidelijk dat de chemie in Europa maar kan overleven mits een goede cluster. En de beste zit in Antwerpen, veruit. We hebben meer dan 100 pijplijnen die in de grond liggen. Waarom die niet verbinden met Limburg? Waarom het Albertkanaal niet meer benutten?”

Oosterweel, Doel… Dossiers die aanslepen terwijl in andere regio’s veel sneller wordt geageerd.

DE CLEYN. “Natuurlijk, maar frustreren doet dat mij niet, want dat woord bestaat bij mij niet. Die dossiers waar u naar verwijst, moeten mensen ertoe aanzetten goed na te denken over waarmee we bezig zijn op politiek vlak. Die politiekers van 40 of 50 jaar geleden hadden een visie, los van hun partijkleur. Een voorbeeld is het initiatief om de wereldtentoonstelling 1958 naar hier te halen. Een van de knapste dingen die men ooit in België heeft gedaan. Dat was de aanzet voor de komst van al die multinationals, die hun hoofdkwartieren hier hebben opgericht. Ik herinner mij nochtans nog als kleine jongen hoe er werd geschimpt op die Expo. Men vond het niet kunnen dat daar zoveel geld aan werd uitgegeven.”

Er is te veel kortetermijndenken?

DE CLEYN. “Neen, maar wel besluiteloosheid. Wat hebben we de jongste twintig jaar niet staan discussiëren op communautair vlak? Oké, je moet het ook positief bekijken: we zijn blijven discussiëren. We schieten elkaar nog niet overhoop ( lacht). Maar die besluiteloosheid van de jongste vijf à tien jaar is desastreus. Als een firma overweegt om hier te investeren, is dat voor 30 of 40 jaar. Zo’n bedrijf kijkt dan naar de politieke stabiliteit, en daar zijn we precies niet zo goed bezig, hé.”

“Kijk naar de campagne voor de regionale verkiezingen. Heb jij inhoudelijk een debat gezien? Nul. Ze hebben elkaar zitten uitmaken en op de man of vrouw gespeeld. Men verliest zich in moddercampagnes, maar de besluitvorming is weg. Kijk naar mobiliteit, die Oosterweelverbinding. Dat men daar toch een beslissing neemt!”

U vindt dat Chinese sectorgenoten hier horen te zijn. Ze zouden echter goed gek zijn om naar hier te komen in deze omstandigheden.

DE CLEYN. “Natuurlijk. Daar weegt het immobilisme. Dat moet verdwijnen, om uit de crisis te geraken. Vroeger was de tolerantie om op communautair gebied iets te bereiken wel aanwezig. Dat was zoals onderhandelen over een cao; dat is ook geven en nemen. Maar nu is er de koppigheid van jonge politici aan beide kanten van de taalgrens, en daar geraken we niet uit. We riskeren daar onze tanden op stuk te bijten. Ik stel daarom voor de communautaire dialoog twee jaar stop te zetten. We leven er al 175 jaar mee, met die communautaire tegenstellingen. Zet ze twee jaar op ijs, daar valt het land niet van om. Van de crisis wel.”

En wat als het niet gauw betert?

DE CLEYN. “Wij verliezen dan onze kansen. Kijk naar de statistieken van investeringen en competitiviteit. Daar spelen de loonkosten natuurlijk nog altijd een grote rol. Als je ziet wat de mensen netto op hun loonbrief hebben, is dat niet veel meer dan de werklozensteun. Ga je dan nog vragen aan die mensen om meer in te leveren? Als je vergelijkt met eenzelfde bedrijf in Duitsland, 200 kilometer van hier, zijn de loonkosten in Vlaanderen nog altijd een kwart hoger. De fiscaliteit is veel te zwaar.”

U hebt uzelf al omschreven als stressbestendig.

DE CLEYN. “Ik heb al dikwijls tegen mijn vrouw gezegd dat ik anders al lang vijf depressies had gehad. Om een idee te geven: vorig jaar hebben we voor het sociaal plan nog dertien dagen onderhandeld met de vakbonden, van ‘s morgens 8 tot ‘s avonds 11 uur. Op het einde van de rit was iedereen bekaf. Maar het was een goed akkoord, bereikt met wederzijds respect. Dat is niet stoefen, maar de realiteit.”

Wellicht was er al die jaren geen tijd voor andere dingen?

DE CLEYN. “Heel weinig. Er zijn periodes geweest dat ik hier zes of zeven dagen per week zat. Ik heb ook heel wat vakanties afgebroken. In 2002 was ik met mijn vrouw in Oostenrijk. Ik ga graag wandelen in de bergen. Toen belden ze om te melden dat er wat onrust was. Ik ben meteen van mijn berg afgekomen ( lacht) en ‘s nachts rechtstreeks naar hier gereden om met de mensen te spreken. Dat apprecieerden die heel hard. Het gebeurt nu nog dat ik in de stad rondloop en iemand mij komt bedanken.”

En nu?

DE CLEYN. “Ik heb mijn tennisracket weer opgegraven. Het was ongeveer twintig jaar geleden dat ik dat nog had gespeeld. En ik heb een dochter van 32 en een zoon van 30. Beiden zijn getrouwd en beiden hebben een kindje. En beiden hebben een oud huis gekocht waar nog heel wat werk aan is. En ik heb ook gezegd aan mijn vrouw, die les geeft in dezelfde school als de dochter en een stuk jonger is dan ik, dat wanneer ik zou stoppen zij ook kan stoppen en we er eindelijk eens van gaan genieten. Niet dat ik alle dagen met mijn valiezen naar China ga vliegen. Verre oorden bezoeken, zegt me niet zoveel. In België en Europa zijn genoeg mooie dingen. Deze zomer gaan we trouwens naar Oostenrijk, terug naar die fameuze berg.”

En dat werken in die huizen gaat u goed af. Of hebt u twee linkerhanden?

DE CLEYN. “Helemaal niet. Ik doe dat heel graag. Ik heb vroeger in Brasschaat in een halfopen bebouwing gewoond en heb daar zelf een verdieping opgezet. En ik kook ook graag. Dat is ontspanning. Ik heb een schoonzoon die zeer goed kan koken en sous-chef is. Dus daar kan ik nog heel wat van leren.”

U bent de zoon van een voedingshandelaar.

DE CLEYN. “We hadden een magazijn in Berchem van waaruit we leverden aan 110 buurtkruideniers. Ik ging telkens tijdens vakanties meteen bij mijn vader werken, zelfs nog toen ik doctoreerde. Van ‘s morgens 7 uur tot ‘s avonds 10 uur. En ik heb altijd heel goed geluisterd en geobserveerd. Je leert zo mensen doorzien en leiding geven. Toen ik later bij Bayer mensen interviewde voor een job, had ik ze meestal snel door. Ik had daar geen grote assessments voor nodig. Vooral de ogen zeggen heel veel.” (T)

Door Bert Lauwers/Fotografie: Jelle Vermeersch

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content