De wereld barst van energie
De energiesector staat voor een dramatische ommekeer: net zoals in de telecommunicatie-branche razen liberalisering en nieuwe technologie door de sector. Grootschalige projecten ruimen plaats voor kleinschalige centrales, en in de komende 25 jaar zal er evenveel capaciteit worden bijgebouwd als in de hele 20ste eeuw samen. Welke rol is er in deze nieuwe elektriciteitswereld nog weggelegd voor steenkool, gas en kernenergie?
Is het u ook al opgevallen dat de Belgische elektriciteitsproducenten vandaag nog amper over nucleaire energie praten? Nog niet eens zo heel lang geleden was dat wel anders. Electrabel en SPE hebben het tegenwoordig liever over gedecentraliseerde elektriciteitsopwekking via WKK (warmtekrachtkoppeling) of STEG-centrales (een gecombineerde cyclus van stoom en gas). Op zich volwaardige alternatieven, maar toch. Onder meer de Leuvense professor William D’haeseleer van het Energie-Instituut (zie kader: En wat met nucleaire energie?) wijst in tijden van deregulering graag op het blijvend belang van kernenergie.
Deregulering:
het woord roept heel wat toekomstscenario’s op. Misschien lijkt het vandaag nog onwaarschijnlijk dat u ooit een pizza zal bestellen of op het Internet zal surfen via uw elektriciteitsmeter; of dat de prijs van uw hypotheeklening zal afhangen van de energiedrager die de ontlener heeft gekozen; of dat energie, zoals elke andere grondstof, zal worden verkocht via een marktmechanisme (zie Trends, 26 maart 1998); of dat uw kantoor zijn stroom krijgt van een generator in de kelder die op waterstof draait, terwijl de koppeling aan het net alleen nog voorbehouden blijft aan noodgevallen.
Toekomstmuziek? Neen, toch niet: sommige van deze scenario’s zijn nu al realiteit. De voorbije jaren heeft de telecombusiness aangetoond dat het samengaan van deregulering en innovatie tot opzienbarende resultaten kan leiden. Wat gebeurde in de telecommunicatie, voltrekt zich nu in de elektriciteitssector. Dezelfde twee krachten, liberalisering en nieuwe technologie, razen door de sector. In de komende tien jaar zullen veranderingen in wat nu nog een duffe nutssector lijkt het leven van de mens ingrijpend veranderen.
Van grootschalig naar kleinschalig
Gedurende het grootste deel van deze eeuw werd aangenomen dat de productie van kilowatt – tegenwoordig een sector die wereldwijd 3 triljoen dollar weegt – nagenoeg onbegrensde schaalvoordelen oplevert en dus een natuurlijk monopolie vormt. Alleen enorme fabrieken, zo werd gedacht, konden efficiënt draaien. Ofwel bouwden overheden, van de Indus tot de Oeral, van de Mississippi tot de Amazone, die fabrieken en baatten ze de uitgestrekte installaties en netwerken zelf uit, ofwel gaven ze voor bepaalde gebieden exclusieve rechten aan privé-nutsbedrijven. Die openbare of semi-openbare leveranciers produceerden energie min of meer zoals het hen uitkwam. De overheid legde de prijzen vast om de kosten te dekken en een winstmarge te garanderen. De verbruiker betaalde de prijs die hem werd opgelegd. Electrabel bijvoorbeeld draait vandaag nog grotendeels op dat stramien.
Op het einde
van de jaren ’70 en het begin van de jaren ’80 begon een aantal overheden zich over dat model vragen te stellen en ermee te experimenteren. Het nieuwe denkpatroon stimuleerde een cruciale technologische verandering: het beschikbare aanbod van goedkoop gas. In de jaren ’70 nog vond men gas te duur om te gebruiken. In 1978 verklaarde de Amerikaanse minister van Energie nog dat de reserves van het land op waren. Maar zodra de maatschappijen gas mochten verkopen, begonnen ze er ook actief naar te zoeken en was er – raar maar waar – plots geen sprake meer van schaarste. Met de gekende reserves en bij het huidige verbruik kan de wereld nog 200 jaar voort. Goedkoop aardgas moedigde de innovatie aan in kleinschalige gasgestookte technologieën en veegde tegelijk het argument van natuurlijk monopolie van tafel.
Amerika is vandaag zijn elektriciteitsbevoorrading op een geïmproviseerde wijze aan het herstructureren. Eind maart moest de Californische markt worden opengegooid voor alle gegadigden. Nog 45 andere staten lopen met soortgelijke plannen rond. Ook Canada zit al stevig in die richting en Japan heeft aarzelende stappen ondernomen om een aanbestedingssysteem in te voeren voor onafhankelijke energieproducenten, waarmee voorzichtig wordt binnengedrongen op het terrein van negen regionale nutsbedrijven. Ook de Europese Unie volgt de beweging met haar voorstel om tegen het jaar 2003 33% van de markt open te gooien. Aangezien Groot-Brittannië, de Noorse landen en Nederland al dicht bij volledige liberalisering zitten, zal de Europese markt waarschijnlijk vlugger worden vrijgemaakt. Ook in Zuidoost-Azië of in India worden dezer dagen privé-energieproducenten hardnekkig opgevrijd. Argentinië, Brazilië, Venezuela, Chili en Ecuador gingen al verder en leiden de privatiseringssamba in Zuid-Amerika. Polen rijdt op zijn beurt helemaal vooraan in het Oost-Europese peleton van de liberalisering.
Liberalisering betekent
doorgaans dat de markt wordt opengesteld voor de aanvoer, de opwekking en de distributie van energie. Op dit ogenblik is het energietransport nog een natuurlijk monopolie. Maar nutsbedrijven zullen niet langer een buurt bezitten, ze zullen gewoon de goedkoopste energie kopen die er te krijgen is en die verkopen of verder leiden. In tegenstelling tot de telecombedrijven, speelt afstand nog altijd een rol. Hoe langer de weg die elektriciteit moet afleggen, hoe meer er in het transport verloren gaat. Maar door de elektriciteit verder te leiden, wordt de buurt wel een stuk groter.
Intussen worden de gasgestookte turbines steeds kleiner en doeltreffender. Energie-opwekking binnen de bedrijven zelf is in opgang en die trend zal waarschijnlijk nog versnellen. In ondernemingen met een stabiele vraag is het bijna altijd goedkoper om binnenshuis energie aan te maken omdat er dan niet moet worden betaald voor de aanvoer, de distributie en de facturatie. Het succes van warmtekrachtkoppeling is niet toevallig. Steeds kleinere eenheden – vastgoedontwikkelingen, kantoorgebouwen, ziekenhuizen – zullen mettertijd overschakelen op eigen energieproductie.
De overgang van grote, gecentraliseerde centrales naar kleinere, gedecentraliseerde eenheden zal tijd vergen. Er zijn heel wat grote elektriciteitscentrales in de wereld die nog voor jaren goed zijn. Tot nog toe werden grote centrales op steenkool doorgaans vervangen door forse eenheden op gas. De groter-is-beter-filosofie is nog altijd belangrijk in arme landen waar de capaciteit tekortschiet. Wat waarschijnlijk zal gebeuren – en eigenlijk is dat al bezig – is dat steeds meer nieuwe energie zal worden opgewekt door kleine generatoren. En dat zal een heel pak energie zijn: in de komende 25 jaar zal evenveel capaciteit worden bijgebouwd als in de hele 20ste eeuw.
Gas is de toekomst
De rush naar kleinschaligheid mag niet doen vergeten dat we ook morgen nog volop olie, steenkool, kernenergie, en mogelijk meer en meer waterkracht, nodig zullen hebben. Steenkool zal nog jarenlang de grootste energiebron blijven (China, India, Amerika, Australië en Zuid-Afrika beschikken nog over uitgebreide reserves). Frankrijk houdt van zijn nucleaire centrales en dat is eigenaardig genoeg ook het geval voor Rusland, dat nochtans de meeste redenen heeft om ze te haten. Latijns-Amerika houdt van zijn stuwdammen.
Energie-experts menen ook dat gas een steeds belangrijkere rol zal spelen in de algemene energiebevoorrading. Gas is schoner dan steenkool, gascentrales kunnen sneller in werking worden genomen dan nucleaire of waterkrachtcentrales en aardgas is goedkoper in het gebruik dan zonne- en windenergie. Pas op lange termijn – na 2020 – zullen hernieuwbare energiebronnen vermoedelijk een echte impact hebben.
Amerika, het “Saudi-Arabië van de steenkool”, is al begonnen met de overschakeling op gas. 55% van de Amerikaanse energie wordt nog steeds opgewekt met steenkool, dat aanzienlijk goedkoper blijft dan gas. Maar sinds 1984 bestaat het grootste deel van de nieuwe opwekkingscapaciteit uit gas. Niemand wil nog een steenkoolcentrale in zijn achtertuin. Zowel in Europa als Amerika zullen de verbintenissen om de emissie van broeikasgassen terug te dringen – zoals aangegaan in Kyoto – vereisen dat steenkool wordt vervangen door schonere brandstoffen: gascentrales stoten 40% minder kooldioxide uit.
Europa evolueert
in dezelfde richting. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld, is de volledige capaciteit van 20.000 MW (op een totaal van 60.000 MW) die sinds 1989 werd geïnstalleerd gasgestookt. Sinds het einde van de jaren ’70 werden geen centrales op steenkool meer gebouwd. Het Europese vasteland, dat wordt bevoorraad met massale hoeveelheden gas uit Rusland, Noorwegen en Algerije, lijkt dezelfde weg op te gaan. De gesubsidieerde Europese kolensector kan de concurrentie met gas en met andere steenkoolproducenten maar moeilijk aan en dat werpt een brede schaduw over die sector.
Over de vooruitzichten voor nucleaire energie of alternatieve energiebronnenen (water, zon…) zijn de meningen verdeeld. Nucleaire centrales of waterkrachtcentrales kunnen weliswaar op een vrij efficiënte manier elektriciteit opwekken, maar de initiële kosten – in kapitaal en concessierechten – zijn kolossaal. Vroeger bouwde de overheid die centrales zelf of kende ze een vast rendement toe aan de exploitant van dergelijke centrales. Hoe meer een centrale kostte, hoe meer geld de exploitatiemaatschappij kon verdienen, zoals onder meer Electrabel maar al te goed wist. Met gegarandeerde opbrengsten (en een beperkte aansprakelijkheid) vormden ze een zekere investering. Op de elektriciteitsmarkt van morgen, zullen gewaarborgde opbrengsten echter wegvloeien en zullen de projecten moeten worden gefinancierd via de privé-kapitaalmarkt. Hoe reageren de producenten daarop? Op dit ogenblik hebben ze de handen vol met andere zaken. Zoals met de vorming van allianties met, of de overname van complementaire maatschappijen. In het vooruitzicht alweer voldoende profijt te kunnen halen uit de geliberaliseerde markten.
The Economist.
Bewerking: Karel Cambien.
K.C.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier